5.4.3
Inbedrijfstelling (controlelijst)
Het is verplicht om deze punten alvorens de pomp in
werking te stellen te controleren.
•
Controleer of de ATEX-gegevens op de motor
en de pomp met de aangegeven categorie
overeenkomen. Zie tabel 5 ATEX-categorieën
•
Als de categorieën van de motor en de pomp
verschillen, is de laagste categorie bepalend.
•
Voor Categorie 2: zorg dat de pomp tegen
beschadiging van buitenaf is beschermd.
•
Controleer of de motorkabel geschikt is voor de
stroom die de motor opneemt. Zie:
motortypeplaat.
•
Controleer of de pomp volledig met vloeistof is
gevuld (ontlucht). Laat de pomp niet drooglopen.
•
Controleer de draairichting van de motor. De
motor moet rechtsom draaien (gezien vanaf de
niet-aandrijfzijde). Deze richting wordt met een
pijl op het kopstuk van de pomp aangegeven.
•
Controleer of de vloeistoftemperatuur de in de
explosieveiligheidscode T3 of T4 genoemde
temperatuur niet overschrijdt. Zie tabel .4
Explosieveiligheid
•
Vermijd oververhitting van de pomp door
minimale flow door de pomp te garanderen, zie
hoofdstuk .5.3 Werkbereik
•
De pomp moet weer worden ontlucht als:
•
de pomp buiten bedrijf is geweest.
•
er lucht in de pomp is opgehoopt.
•
Zorg dat de pomp en de motoras soepel en
zonder al te veel geluid lopen (dus er lopen geen
onderdelen tegen elkaar).
•
Zorg dat het product geaard is.
Tabel 5: ATEX-categorieën
Groep Categorie
Zone Pompen Motor
I
M
1
2
II
1
G
0
D
20
2
G
1
D
21
3
G
2
D
22
niet
niet
niet
niet
niet
niet
niet
niet
DPV(S)
2G Eex e T3
DPVCF
2G Eex d T4
DPLHS
niet
niet
DPV(S)
2G Eex e T3
DPVCF
2G Eex d T4
DPLHS
niet
niet
5.5
Werking
De vloeistof wordt via de pompinlaat (A) aan de
toevoerzijde met een minimale druk aangezogen.
Door de pomp wordt de druk opgevoerd. De vloeistof
verlaat de pomp via de pompuitlaat (B) onder
verhoogde druk aan de perszijde.
ID 0304/02072003
C
A
A
Pompinlaat
B
Pompuitlaat
C
Motoraansluitblok
D
Vulplug / ontluchtingsplug
E
Aftapplug
ID 2458/07052004
A
D
B
E
B
13