BEDIENING VAN DE LIFT
6
HET BEDIENEN VAN DE
TOPLIFT
De operator dient gedurende het transport de
last en de lasttransportmiddelen in het oog te
houden.
Personenvervoer is verboden!
De toegestane maximale verticale hoogte (hoog-
te van de dakgoot) van 20m mag niet worden
overschreden.
Bij windsnelheden van meer dan 70 km/uur mag
er niet meer met de Toplift worden gewerkt.
De liftrails mogen niet als ladder worden gebru-
ikt.
Het is verboden om op het lasttransportmiddel te
gaan staan.
Ga nooit onder de last staan.
Verken voor aanvang der werkzaamheden de
werkomgeving, de draagkracht van de bodem en
de noodzakelijke beveiligingen/afzettingen van
de bouwplaats voor het gewone verkeer.
Plaats borden: "Pas op, vallende voorwerpen".
6.1
Voor ieder gebruik
Controleer of de kabelbreukbeveiliging aan de slede
gemakkelijk beweegt.
Controleer de kabel op slijtage/beschadigingen.
Controleer of de eindschakelaars goed werken.
6.2
De besturing van de TOPLIFT
De TOPLIF 225 Standard c.q. TOPLIFT 234 wordt
met een afstandsbediening bestuurd d.m.v. tiptoets-
bediening met behulp van de drukknoppen NOOD-
UIT/OMHOOG/OMLAAG.
De verplaatsing naar omhoog wordt beperkt door de
eindschakelaar boven. De verplaatsing naar ben-
eden wordt gestopt door de schakelaar van het me-
chanisme tegen slaphangende kabel.
Het transport kan op elk moment worden onderbro-
ken door de knop OMHOOG/OMLAAG los te laten
of door de knop NOOD-UIT in te drukken. De
NOOD-UIT-knop wordt ontgrendeld door de knop
tegelijk te draaien en omhoog te trekken.
De TOPLIFT 240 HS heeft twee werksnelheden. De
TOPLIFT kan langzamer bewegen bij het op gang
komen en het passeren van het knikstuk door op de
knop OMHOOG/OMLAAG te drukken. Wanneer de
knop OMHOOG/OMLAAG diep en lang wordt
ingedrukt, schakelt de lift over op de hogere trans-
portsnelheid. De lift kan alleen maar worden bes-
tuurd door middel van tiptoetsbediening. Het trans-
port kan op elk moment worden onderbroken door
de knop OMHOOG/OMLAAG los te laten of door de
knop NOOD-UIT in te drukken. De verplaatsing om-
BTL082007NL
hoog wordt afgesloten door de eindschakelaar
boven en de verplaatsing naar beneden door de
eindschakelaar van het mechanisme tegen slaphan-
gende kabel.
6.3
Het beveiligen van de laad-
/losplaats
BGV D7
Bij laad- en losplaatsen van bouwliften met een
valhoogte van meer dan 2,00 m moet een uitrusting
aanwezig zijn die voorkomt dat personen naar
beneden vallen. De uitrusting moet zodanig ge-
construeerd zijn dat het lasttransportmiddel
zonder gevaar geladen en gelost kan worden.
De beveiliging tegen vallen moet vast geïnstalleerd
worden en minimaal 1,1 m hoog zijn.
Openingen in de beveiliging tegen vallen om het
lasttransportmiddel veilig te kunnen verplaatsen mo-
gen niet breder zijn dan nodig.
Kunnen bijv. voor het transport van dakbedekking
naar het dak geen laadplaatsen worden ingericht,
dan moet het lasttransportmiddel over de geheel
schuine kant worden bediend op een positie van
waaruit de operator een volledig overzicht heeft over
de verplaatsing van het lasttransportmiddel.
De omheining van het grondstation moet minstens
uit twee horizontale elementen bestaan die in opval-
lende kleuren (bijv. rood-wit) gemarkeerd zijn. Het
ene element moet zich bevinden op een hoogte tus-
sen 1,0 en 2,0 m, het tweede op een hoogte van ca.
0,5 m. De omheining van het grondstation moet het
projectievlak van de breedste geplande last langs de
verplaatsingsweg beschermen met een afstand ron-
dom van minstens 1,4 m. De maximale breedte van
de toegangsopening mag 1,4 m bedragen.
7
HET DEMONTEREN VAN
DE LIFT
Laat de TOPLIFT alleen maar demonte-
ren door geïnstrueerde vakmensen.
Deze vakmensen moeten de bedie-
ningshandleiding goed kennen, voldoende erva-
ring hebben en op de hoogte zijn van de aanwe-
zige risico's bij het omgaan met ladderliften.
1. Zet het risicogebied af.
2. Demonteer de TOPLIFT in omgekeerde volgor-
de.
pagina 18