4.8 De transducer testen
Nadat de eerste stappen voor montage zijn
uitgevoerd, dient de transducer te worden getest
voordat de montage wordt voltooid.
Het testen dient te worden gedaan wanneer uw
schip in het water ligt, met een diepte van meer
dan 0,7 m (2,3 ft) maar minder dan de maximale
dieptelimiet van het systeem.
De Sonar-toepassing kan blijven meten op diepten
die groter zijn dan die van de DownVision-toepassing.
Opmerking: Soms is het niet mogelijk om
dieptemetingen te doen bij hogere snelheden als
gevolg van luchtbellen onder de transducer.
1. Druk de Aan/uit-knop in en houd hem ingedrukt
tot u een piep hoort.
2. Voltooi de instellingen van de Opstart-wizard.
3. Gebruik de Weergavewisselaar om een
weergave te openen die de Sonar- of
DownVision-toepassing bevat.
Als de unit correct werkt, moet de zeebodem
zichtbaar zijn op het scherm en wordt de meting
van de diepte weergegeven.
4. Begin met varen bij lage snelheid en zorg ervoor
dat de dieptewaarde en de zeebodem worden
weergegeven en dat u een helder beeld hebt op
het scherm.
5. Verhoog de snelheid stap voor stap tot de
gebruikelijke kruissnelheid terwijl u controleert
of het beeld op het display slecht wordt en of de
weergave van de zeebodem wordt onderbroken
of ontbreekt. Als dat het geval is, dient de
transducer te worden bijgesteld.
6. Aanpassingen van de hoogte en hoek dienen met
kleine stappen te worden gedaan en opnieuw
getest, totdat u een optimaal beeld krijgt.
7. Om de hoek van de transducer bij te stellen draait
u de scharnierschroef ongeveer 3 slagen los en
kantelt u de transducer omhoog of omlaag.
8. Draai de scharnierschroef weer vast voordat u de
transducer opnieuw test.
9. Wanneer u een optimaal beeld hebt bij de
gewenste snelheid van uw schip kunt u de
montage van de transducer voltooien.
Opmerking: Het kan nodig zijn verschillende
aanpassingen aan de transducer te doen voordat
u het optimale resultaat krijgt.
32
4.9 Montage van de transducer
voltooien
Nadat u de optimale prestaties hebt gerealiseerd
bij de gewenste snelheden van het schip dient de
transducer op zijn plaats te worden vastgezet om
de installatie te voltooien.
Opmerking: Als de plaats van de transducer
moet worden gewijzigd, zorg er dan voor dat
alle oude boorgaten worden gevuld met voor de
scheepsvaart geschikte kit.
1. Draai de kantelverstelschroef los.
2. Til de transducer en de scharnierarm van de
beugel op om bij de montagegaten te komen.
3. Boor het vastzetgat. Zorg er daarbij voor dat u de
montagebeugel niet beschadigt.
4. Vul het vastzetgat met een voor de scheepvaart
geschikte kit.
5. Zet de transducer en de beugel vast door alle 3
de montageschroeven vast te draaien.
6. Druk de transducer en de scharnierarm naar
beneden totdat hij op zijn plaats klikt.
7. Draai de kantelverstelschroef opnieuw aan tot
het gewenste niveau.
Opmerking: De kantelverstelschroef moet strak
genoeg zijn om te voorkomen dat de transducer
kantelt tijdens hoge snelheden, maar los genoeg
om hem te laten kantelen wanneer een object de
transducer raakt tijdens het varen.
Dragonfly® 6 / Dragonfly® 7