Wij adviseren nadrukkelijk om het volgende te
controleren voordat de melder wordt aangesloten:
• controleer op fase en nulgeleider met een tester met
twee sondes.
• controleer op fase met een neon tester.
• controleer of de doorgekoppelde draad NIET
aangesloten is op fase, nulgeleider of aarde. Gebruik
geen aardedraad voor de koppeldraad.
Opmerking: De melder hoeft niet geaard te worden.
Echter,de gemarkeerde
voor het gemak van de installateur, zodat koperen
aardedraad of groen/geel gekleurde kabel veilig
afgesloten kan worden.
Om melders door te koppelen moeten alle interconnect-
klemmen samen worden gekoppeld zoals weergegeven
in afbeelding 6 (zie deel 2.7 - Melders doorkoppelen).
4. Als de installatiedraden verzonken zijn, moeten de
draden door de achterste opening in de montageplaat
worden gebracht, zoals weergegeven in afbeelding 4.
IC: INTERCONNECT -
DOORKOPPELEN
(BIJV. ORANJE)
N: NEUTRAL -
NUL (BLAUW)
Afb.4
Als de installatiedraden langs het oppervlak lopen:
(a) positioneer de montageplaat zodanig, dat de kabelgoot
identiek is aan de weergave in afbeelding 4.
Afb.5
(b) de montageplaat heeft een verwijderbaar deel,
neem dit weg voor directe koppeling met 25 mm
kabelgoot zoals weergegeven in afbeelding 5. Bij
koppeling met 16 mm kabelgoot moet voorzichtig
rond het gemarkeerde deel worden gesneden,
waarbij de bovenkant intact blijft en het deel wordt
vervangen. (Als u geen oppervlakbedrading gebruikt,
moet het verwijderbare deel vanwege elektrische
veiligheidsredenen op z'n plek blijven).
aansluitklem is voorzien
L: LIVE -
FASE (BRUIN)
OPENING VERZONKEN
BEDRADING
12
VERWIJDERBARE
KABELGOOTDOORGANG
VOOR DOORVOER VAN
OPPERVLAKTEKABEL
(KABELGOOT)
AARDE
(GROEN/GEEL)