Inhoudsopgave
Advertenties
Rendamax
Branderdruk = druk boven brander - ventilatordruk
P(bb) - P(vent)
P(bb) - P(vent)
P(bb) - P(vent)
P(bb) - P(vent)
Fig. 18
Meten branderdruk
Meet de gasdruk voor de gasklep. Deze dient minimaal 20 mbar te zijn voor aardgas L en 17 mbar
voor aardgas H bij vollast. Voor propaan en butaan geldt een minimum voordruk van 30 mbar bij vol-
last. Bij meerdere ketels per ketelhuis moet deze druk gemeten worden met alle ketels in vollast.
Bij gebruik van butaan zal de belasting van de ketel 10% hoger zijn.
Controleer het waterzijdig temperatuurverschil (∆T) tussen de aanvoer en retour van de ketel.
De ∆T dient bij vollast tussen 15 en 25 K te liggen.
Controleer de ketel op minimumlast
Regel de ketel terug naar minimumlast. Bij minimumlast moeten de volgende instellingen worden
gecontroleerd en eventueel gecorrigeerd:
Richtwaarde minimumlast
Richtwaarde CO
Richtwaarde CO
Branderdruk = druk boven brander - ventilatordruk
P(bb) - P(vent)
Instellen gasklep R301 - R307 en R501 - R507
Op de gasklep bevinden zich twee stelschroeven waarmee de CO
ingesteld kunnen worden. Stel de ketel in op vollast en controleer de CO
bijstellen met de platte stelschroef op de venturi (types 1 en 2) of met de inbusstelschroef op de
gasklep (types 3 - 7). Stel de ketel in op minimum last en controleer de CO
bijstellen met de torcx-stelschroef op de gasklep.
type R301 - R302
type R501 - R502
type R303 - R307
type R503 - R507
9,0 – 9,4% bij aardgas
2
10,8 – 11,2% bij propaan
12,8 – 13,2% bij butaan
≤ 30 ppm bij aardgas
≤ 25 ppm bij propaan
≤ 180 ppm bij butaan
type R301 - R302
type R501 - R502
type R303 - R307
type R503 - R507
Doc1002/500nl
1,5 ± 0,5 mbar
1,5 ± 0,5 mbar
2,0 ± 0,5 mbar
2,0 ± 0,5 mbar
G20, G25
G31
G30
G20, G25
G31
G30
0,1 ± 0,05 mbar
0,1 ± 0,05 mbar
0,15 ± 0,05 mbar
0,15 ± 0,05 mbar
-waardes op vollast en deellast
2
-waarde. Indien nodig
2
-waarde. Indien nodig
2
39
Advertenties
Inhoudsopgave
