De vraag om het warmwater te verwarmen wordt bepaald door de tem-
peratuur van het warmwater die met de waarde van de hysteresis
(par. SE06) lager is dan de ingestelde temperatuur, eventueel door het
inschakelen van de warmwaterthermostaat.
• het symbool * brandt
• de warmwaterpomp of de cv-pomp start of de 3-wegklep schakelt om
naar het circuit van de warmwaterboiler
• de verwarmingselementen worden na elkaar ingeschakeld tot het ge-
kozen maximale vermogen van het cv-toestel (par. PA02)
• de aanvoertemperatuur verwarming wordt volgens de met de para-
meterwaarde SE02 verhoogde vraag aan de warmwatertemperatuur
of aan de maximale aanvoertemperatuur verwarming voor het ver-
warmen van het warmwater (par. SE05) bij gebruik van een warmwa-
terthermostaat geregeld.
Zodra de ingestelde temperatuur in de warmwaterboiler is bereikt, blijft
de pomp gedurende de ingestelde nalooptijd draaien (par. SE14). Na
deze tijd schakelt het cv-toestel over naar cv-bedrijf en werkt het volgens
de voorwaarden van de cv-installatie. Wanneer het cv-toestel via de re-
geling van de warmtedistributie in de modus warmwater is geblokkeerd,
knippert het symbool * langzaam. Het is mogelijk om de warmwater-
bereiding tijdelijk uit te schakelen door de warmwatertemperatuur in te
stellen op --.
Bron vervangingswarmte
Het cv-toestel maakt het mogelijk om de cv-installatie aan te sluiten op
een andere warmtebron, bijvoorbeeld een toestel voor vaste brandstof.
Bij het doorbranden van de hoofdbron kan de cv-installatie worden om-
geschakeld en het elektrische cv-toestel worden ingeschakeld. Het cv-
toestel verwarmt dan het gebouw volgens de voorwaarden van de cv-in-
stallatie.
Het inschakelen van de functie gebeurt met de parameter SE09 met de
waarde 2. De sturing van het gebruik van de vervangingsbron gebeurt
door een bijkomende temperatuursensor of een thermostaat (par. SE10
en SE11), die de temperatuur bij de aanvoer van de hoofdwarmtebron
meet. Wanneer de temperatuur van de hoofdwarmtebron onder de inge-
stelde grenswaarde daalt, begint het elektrisch cv-toestel als reserve-
bron te werken.
• De schakeltemperatuur wordt op het display op dezelfde manier in-
gesteld als de warmwatertemperatuur.
• De aanvoertemperatuur verwarming van het cv-toestel wordt op de-
zelfde manier ingesteld zoals bij het cv-bedrijf.
• Als de hoofdwarmtebron werkt, knippert het symbool * langzaam.
Bij een daling van de temperatuur van de hoofdwarmtebron (bijv. het
toestel voor vaste brandstof)
• brandt het symbool ( (als het gebruik is geactiveerd)
• start de cv-pomp en de 3-wegklep koppelt de hoofdwarmtebron los
en sluit de vervangingsbron (het elektrische cv-toestel) aan op de cv-
groep
• de verwarmingselementen worden na elkaar ingeschakeld tot het ge-
kozen maximale vermogen van het cv-toestel (par. PA02)
Het overige gedrag van het cv-toestel komt overeen met de verwarmings-
modus.
Het gebruik van het elektrische cv-toestel wordt gestopt wanneer de
schakeltemperatuur van de hoofdketel is bereikt:
• de verwarmingselementen schakelen na elkaar uit
• de pomp stopt (met naloop volgens par. SE14) en vervolgens scha-
kelt de 3-wegklep de hoofdbron over naar de cv-installatie
• knippert langzaam *
• in geval van een storing schakelt het elektrische cv-toestel over op het
gebruik van de hoofdketel.
• Het elektrische cv-toestel en zijn elektronica moeten worden gevoed
voor de functie van de vervangingsbron.
Tronic Heat 3000-3500 – 6721825535 (2020/09)
7.3
CV-regeling
7.3.1
Aan-uit-thermostaat
De verwarming wordt geregeld door een in een referentieruimte geïnstal-
leerde kamerthermostaat, die het cv-toestel op basis van de gewenste
kamertemperatuur in- en uitschakelt. De temperatuur van de andere
ruimtes die door de cv-installatie worden gevoed, is afhankelijk van deze
thermostaat. De temperatuur van het cv-water in het cv-toestel wordt ge-
regeld door de ketelthermostaat. De radiatoren in de referentieruimte
moeten niet worden uitgerust met thermostaatkranen. Het is aan te ra-
den om de radiatoren buiten de referentieruimte uit te rusten met ther-
mostaatkranen, maar minstens twee radiatoren zonder ventielen te laten
(badkamer en referentieruimte).
Deze regeling is voorzien van een beveiliging tegen pendelen. Dit bete-
kent dat na het uitschakelen van het cv-toestel door de thermostaat een
minimale pauze wordt ingelast voordat het cv-toestel weer wordt inge-
schakeld.
Bij het inschakelen van de kamerthermostaat start het cv-toestel. Bij het
uitschakelen van de thermostaat wordt het gebruik van het cv-toestel be-
ëndigd. De pomp loopt volgens de gekozen nalooptijd na (par. PA01).
De aanvullende kamerthermostaat werkt op dezelfde manier als de aan-
uit-thermostaat. Als beide thermostaten zijn geïnstalleerd, wordt het cv-
toestel altijd ingeschakeld door een van de twee thermostaten, maar bei-
de moeten ze uitschakelen.
7.3.2
Adaptieve regeling
Deze regeling past het verwarmingsvermogen van het cv-toestel aan de
actuele behoefte van de cv-installatie aan, afhankelijk van het inschake-
len van het contact van de kamerthermostaat in overeenstemming met
de ingestelde temperatuur in de kamer. Voor deze functie moet een ka-
merthermostaat aangesloten zijn. Afhankelijk van de duur van de in- en
uitschakeling van de kamerthermostaat verandert de adaptieve regeling
de snelheid van het schakelen van de verwarmingselementen. Hoe kor-
ter de periodes van het gesloten en hoe langer de periodes van het open
contact van de kamerthermostaat zijn, hoe langzamer de verdere ver-
warmingselementen inschakelen en vice versa. Dit is een stapsgewijze
regeling met een variabele, langzame start van het vermogen van het cv-
toestel.
7.3.3
PID-regeling
Deze regeling maakt een nauwkeurige regeling van de aanvoertempera-
tuur verwarming mogelijk. Afhankelijk van de veranderingen in deze tem-
peratuur worden de afzonderlijke verwarmingselementen zodanig
geschakeld dat de aanvoertemperatuur verwarming zo nauwkeurig mo-
gelijk wordt aangehouden. De regelaar kan ook met een kamerthermos-
taat werken. De parameters van de PID-regeling zijn vooraf ingesteld,
maar kunnen door een servicetechnicus worden gewijzigd op basis van
het gedrag van de cv-installatie.
Bediening van de cv-installatie
33