witty.home
Het oplaadstation van Hager
3 Elektrische installatie
LET OP: belangrijke informatie!
3.1
Elektrische voeding voor de oplaadstations
De voeding van een oplaadstation voor het opladen van elektrische
of oplaadbare hybride voertuigen wordt gerealiseerd met een aparte
eindgroep. Het opladen van elektrische of oplaadbare hybride voertui-
gen vereist een aanzienlijke energietoevoer. Het verbruik ligt een stuk
hoger dan dat van grote huishoudelijke apparaten. Bovendien bestaat
de energiebehoefte dagelijks en gedurende een grotere tijdsperiode.
Het oplaadcircuit voor de elektrische en oplaadbare hybride voertuigen
mag niet worden aangetast door uitval of defect van andere circuits om
de verwachte en noodzakelijke service-continuïteit te verzekeren.
3.1.1 Een separate elektrische stroomkring
De elektro-installateur heeft de verantwoordelijkheid ervoor te zorgen
dat de voeding van het oplaadstation via een aparte eindgroep uitge-
voerd wordt. De aansluiting van meerdere oplaadstations op hetzelfde
elektrische circuit is niet toegestaan. Elk oplaadstation moet over een
aparte aardlekbeveiliging en installatieautomaat beschikken.
3.1.2 Aardlekbeveiliging
Ieder voedingscircuit van een aansluitpunt moet individueel beveiligd
worden tegen elektrische schokken, met een aardlekbeveiliging (RCB)
met een nominale lekstroom van 30 mA. Zie de schematische weerga-
ve in de rechterkolom bovenaan.
Raadpleeg de NEN1010 voor de toepassing van het juiste
aardlekbeveiligingstype.
3.1.3 Installatieautomaat
De specifieke circuits voor het opladen van elektrische en oplaadbare
hybride voertuigen moeten minstens uitgevoerd zijn met een voeding
van 16 A. De bescherming tegen overbelasting moet worden gereali-
seerd in overeenstemming met de onderstaande tabel.
OK!
Overstroombeveiliging
Nominale
oplaadstroom
(in A)
13
16
32
OPMERKING 1: D eze waarden houden geen rekening met spannings-
OPMERKING 2: D eze waarden zijn afgestemd op de specifieke
OPMERKING 3: Voor hogere nominale stroomwaarden dienen de
OK!
Bij het bepalen van de juiste installatieautomaat dient men rekening
te houden met de gelijktijdigheidsfactor en reductiefactor van het
component. In de praktijk zal dit betekenen dat de installatieauto-
maat hoger uitgevoerd dient te worden dan de maximale ingestelde
laadstroom. Tevens dient de bekabeling hierop aangepast te worden.
Voor de correcte doorsnede en installatiewijze, zie de NEN1010.
Voorbeeld:
De maximale laadstroom bedraagt 32 A, 1-fase. De gelijktijdig-
heidsfactor moet gesteld worden op een factor 1. Men kan namelijk
niet zeker stellen dat er niet continu wordt geladen. Tevens wordt
de installatieautomaat in een bestaande verdeler geplaatst tussen
bestaande componenten. Men dient dan een minimale reductiefactor
te hanteren van 0,95. Een installatieautomaat van 32 A is hierdoor niet
geschikt. Een 40A-installatieautomaat dient toegepast te worden om
de continuïteit en veiligheid te waarborgen. Omdat het een 1-fase-in-
stallatie betreft met een bijzondere belasting die een inschakelpiek
kent, dient een installatieautomaat met een C-karakteristiek toege-
past te worden. Uiteraard dient de bekabeling aangepast te worden
volgens de NEN1010.
Let op! De installatieautomaat en bekabeling dienen hoger
uitgevoerd te worden dan de maximale laadstroom!
* 1-fase-installatie minimaal uitvoeren met C-karakteristiek
* 3-faseninstallatie uitvoeren met D-karakteristiek
Technische wijzigingen voorbehouden
Hoofdbeveiliging
Hoofdschakelaar
40 A
Aardlekbeveiliging
30 mA - 40 A
Type B of vergelijkbaar
Installatieautomaat
Installatieautomaat
16 A / B
40 A / C of D
Laadstation 32 A
witty.home
Nominale stroom
van de installatie-
automaat (in A)
16
20
40
dalingen.
gebruiksomstandigheden voor elektrische voertuigen.
algemene regels van de norm NEN1010 te
worden opgevolgd.
Aardlekbeveiliging
30 mA - 40 A
Type A
Installatieautomaat
16 A / B
Minimumdoorsnede
van de aders (Cu of
equivalent) in mm²
2,5
2,5
10
5