4.4. Draadloze toewijzing
4.4.1. Kalibratie van hoofdeenheid
Het kalibreren van de ontvanger van de hoofdeenheid is de eerste stap bij draadloze
toewijzing. Tijdens de kalibratie procedure selecteert de ontvanger, volgens de
"achtergrondruis" in de installatie-omgeving, het beste RF-kanaal. Deze ruis kan door
andere apparaten worden gegenereerd, die nabij of op dezelfde frequentie werken.
1.
Ga naar het hoofdmenu en selecteer [9]>[1]>[8] >[1] (Programmering >
Apparaten > RF-netwerk > Instelling)
2.
De iConnect
laagste "ruisniveau". Zodra 'Opslaan?' verschijnt, drukt u op '√' om de kanaal
selectie te bevestigen.
Opmerkingen
1. De hoofdeenheid moet vooraf aan de toewijzing aan een draadloos apparaat worden
gekalibreerd.
2. Na selectie van het kanaal kunt u pas na verwijdering van het netwerk, indien nodig, de
ontvanger opnieuw kalibreren (sneltoetsen: [9]>[1]>[8] >[3])
4.4.2. 2-weg draadloze detectoren registreren
Om een 2-weg detector te herkennen, moet de iConnect -zender zijn geregistreerd.
Het wordt aangeraden om, vooraf aan de installatie, via het besturingspaneel alle
detectoren te registreren. Om de draadloze detectoren/accessoires te installeren, plaatst u
ze tijdelijk op de gewenste locatie en voert u bereikcontrole uit. Deze test kan aantonen
dat u het paneel of enkele detectoren/accessoires ervan, moet verplaatsen.
4.4.2.1. Detectoren
De iConnect
ondersteunt 34 beveiligingszones. Per zone kan maar één detector
worden geregistreerd. Zones 1-32 zijn voor draadloze detectoren bestemd, terwijl zones
33 en 34 voor vaste bekabelde zones op de hoofdprint bestemd zijn.
Opmerkingen
1. De minimum afstand tussen de detectoren en het paneel moet 1,5 m zijn.
2. Zodra een detector uit het iConnect paneel is verwijderd, moet dit worden gevolgd door het
iConnect paneel uit de detector te verwijderen. Als dit niet wordt gedaan, leidt dit per ontwerp tot
een situatie van "geen sync".
scant diverse RF-kanalen en selecteert het kanaal met het
9