5.
Voor een optimale werking mag de omgevingstemperatuur niet hoger dan 40° C
zijn.
6.
Om te voorkomen dat het vermogen van de omvormer automatisch wordt
gereduceerd wegens oververhitting, moet de omvormer zo worden
gemonteerd dat hij nooit langere tijd blootstaat aan zoninstraling.
7.
De montagelocatie, -wijze en -ondergrond dienen geschikt te zijn voor het
gewicht en de afmetingen van de omvormer .
8.
Bij montage in een woonomgeving wordt de bevestiging van de omvormer op
een massief oppervlak zonder holle ruimte aanbevolen. Er wordt afgeraden van
een bevestiging op gipskarton of dergelijke materialen, omdat dit tot hoorbare
vibraties tijdens bedrijf kan leiden.
9.
Leg geen voorwerpen op de omvormer.
10. Dek de omvormer niet af.
12
V01
Installatie- en bedieningshandleiding