1. Zorg ervoor dat de motor gestopt is en het maaiwerk stilstaat.
2. Hendel (24/1) van de machine weg drukken en vasthouden (24/a), dan
naar de gewenste stand schuiven (24/b).
3. Hendel op de gewenste stand laten vastklikken.
6.2 Motor starten en stoppen (25 - 28)
Start de motor alleen op een vlakke ondergrond en niet in hoog gras. De on-
dergrond moet vrij zijn van vreemde voorwerpen zoals stenen. De machine
voor het starten van de motor niet optillen of kantelen.
Motor starten (25 - 27)
LET OP!
Gevaar voor beschadiging van de motor
Gevaar voor motorschade door te weinig motorolie.
■ Controleer voor het starten van de motor altijd het oliepeil. Vul in-
dien nodig olie bij.
1. Primerknop (25/1) in totaal 3 x indrukken met een tijdsinterval van telkens
2 seconden. Bij temperaturen onder 10 °C de primerknop maximaal 5 x in-
drukken.
OPMERKING
Bij het starten van de warme motor hoeft de primerknop niet te worden
ingedrukt.
2. Motorschakelaar-beugel (26/1) naar de duwboom toe trekken en vasthou-
den (26/a).
3. Startkoord (27/1) snel en krachtig uit de startkoordgeleiding (27/2) trekken
en vervolgens het startkoord langzaam naar de trekkoordgeleiding terug-
voeren. Het rolt automatisch op (27/a). Herhaal deze stappen totdat de
motor en het maaiwerk vanzelf lopen.
OPMERKING
De motorschakelaar-beugel wordt niet vastgezet. Houd hem geduren-
de het hele werk aan de duwboom vast.
De motor stoppen (28)
1. Motorschakelaar-beugel (28/1) loslaten (28/a). Deze gaat automatisch naar
de beginstand.
Bediening
23