5.8.2 Opbouw concentrisch systeem
Afhankelijk van de opbouw van het concentrische systeem moet het toestel verder afgesteld worden met
eventueel een restrictieschuif of luchtinlaatgeleider.
Zie de Tabellen 4 en 6 voor het bepalen voor de juiste afstelling en paragraaf 'Afstellen toestel' voor de werkwijze.
Het concentrische systeem met geveldoorvoer of dakdoorvoer moet aan de volgende voorwaarden voldoen:
-
Op het toestel dient eerst een minimale lengte concentrische pijp verticaal aangesloten te worden, volgens de
Bijlage 2, Tabel 4 of 5.
-
Bepaal de toelaatbaarheid van de gewenste afvoer.
Bij gebruik van een geveldoorvoer geldt:
-
De totale verticale pijplengte, bij toepassing met geveldoorvoer, mag een maximale lengte hebben welke u
kunt terugvinden in de Bijlage 2, Tabel 4, na het verticale deel wordt dan een 90º bocht aangesloten;
-
De totale horizontale pijplengte, bij toepassing met geveldoorvoer, mag een maximale lengte hebben welke
u kunt terugvinden in de Bijlage 2, Tabel 4 (exclusief geveldoorvoer; zie Bijlage 3, Afb. 4).
Bij gebruik van een dakdoorvoer geldt:
-
De opbouw van het gekozen systeem, bij toepassing met dakdoorvoer, moet toelaatbaar zijn volgens Bijlage
2, Tabel 5. (Zie de hieronder beschreven werkwijze)
In de onderstaande werkwijze is aangegeven hoe de toelaatbaarheid bij toepassing van een dakdoorvoer van een
concentrisch systeem wordt vastgesteld.
1) Tel het aantal benodigde 45° en 90° bochten
2) Tel het totale aantal hele meters horizontale pijplengte;
3) Tel het totale aantal hele meters verticale en/of schuine pijplengte (exclusief dakdoorvoer).
4) Zoek in de eerste 2 kolommen van Tabel 5 het aantal benodigde bochten en de totale horizontale pijplengte.
5) Zoek in de bovenste rij van Tabel 5 de gewenste totale verticale en/of schuine pijplengte.
6) Als u in een hokje met een letter uitkomt, is het door u gekozen concentrische systeem toelaatbaar.
7) Stel met behulp van Tabel 6 vast hoe het toestel afgesteld moet worden.
5.8.3 Plaatsen concentrisch systeem
!Let op
-
Houd een afstand van minimaal 50 mm aan tussen de buitenkant van het concentrische systeem en de
wanden en/of het plafond. Als het systeem wordt ingebouwd in bijvoorbeeld een koof, dient deze rondom
uitgevoerd te worden in onbrandbaar materiaal;
-
Gebruik hittebestendig isolatiemateriaal bij doorvoer door brandbaar materiaal;
-
De rozet van de geveldoorvoer is te klein om de opening bij doorvoer door brandbaar materiaal af te dichten.
Daarom moet eerst een hittebestendige tussenplaat van voldoende grootte op de muur worden bevestigd.
Vervolgens wordt de rozet op de tussenplaat gemonteerd.
De dakdoorvoer kan zowel in een schuin dak als in een platdak uitmonden.
De dakdoorvoer kan geleverd worden met een plakplaat voor een plat dak dan wel met een universeel verstelbare
pan voor een schuin dak.
Sommige hittebestendige isolatiematerialen bevatten vluchtige componenten, die langdurig een onaangename
!Let op
geur verspreiden; deze zijn niet geschikt.
Ga als volgt te werk bij het plaatsen van het concentrische systeem:
Ø
Bouw het systeem op vanaf (de aansluitstomp van) het toestel.
Ø
Sluit de concentrische pijpstukken en indien nodig de bocht(-en) aan.
Ø
Breng op elke verbinding een klemband met siliconen afdichtring aan.
Ø
Zet de klemband met een parker vast aan de pijp op plaatsen die na installatie onbereikbaar zijn.
Ø
Breng voldoende muurbeugels aan, zodat het gewicht van de pijpen niet op het toestel rust.
Ø
Bevestig de geveldoorvoer vanaf de buitenzijde met vier schroeven.
Ø
Bepaal de resterende lengte voor de gevel- of dakdoorvoer en maak deze op maat, zorg dat de juiste insteeklengte
behouden blijft.
Ø
Plaats de geveldoorvoer met de (ril/fels-) naad aan de bovenkant;
-
Plaats bij gebruik van de geveldoorvoer de muurdoorvoer met een afschot van 1 cm / meter naar buiten ter
!Let op
voorkoming van inwaterend regenwater.
NL
IN S TA L L AT IE HA N DL E I DI N G