Veiligheid
voorzichtig te zijn.
A. Gebruik een goedgekeurde benzinebus.
B. Haal de vuldop niet van de brandstoftank wanneer
de motor heet is of loopt.
C. Rook niet terwijl u benzine hanteert.
D. Vul de brandstoftank in de buitenlucht en niet hoger
dan tot op ongeveer 2,5 cm van de bovenrand
(onderkant vulpijp). Niet overvullen.
E. Veeg eventueel gemorste benzine weg.
14. Controleer het veiligheidsvergrendelsysteem dagelijks
om correcte werking te verzekeren; zie pagina 21.
Indien een schakelaar defect is dient deze vóór
ingebruikneming van het voertuig te worden vervangen.
Alle vergrendelschakelaars in het veiligheidssysteem
moeten om de twee jaar worden vervangen ongeacht de
conditie waarin ze verkeren.
TIJDENS GEBRUIK
WAARSCHUWING: Motoruitlaatgassen bevatten
reukloos, dodelijk koolmonoxide waarvan in
Californië bovendien is aangetoond dat het
geboorteafwijkingen kan veroorzaken. Laat de
motor nooit in een besloten ruimte lopen.
15. Bestuurder en passagier moeten op hun zitplaats blijven
zolang het voertuig in beweging is. De bestuurder
behoort wanneer mogelijk beide handen op het
stuurwiel te houden, en de passagier dient de
aangebrachte handgrepen te gebruiken. Armen en benen
moeten altijd binnen het voertuig blijven. Neem nooit
passagiers mee die zich in de laadbak of op een
hulpwerktuig bevinden. Onthoudt dat remmen of
draaien onverwachts kan komen voor uw passagier die
daarop misschien niet is voorbereid.
16. Overlaadt uw voertuig nooit. Op het naamplaatje (onder
het dashboard aan de passagierskant) vindt u het
toegestane laadgewicht. Hulpwerktuigen mogen niet te
zwaar zijn en het maximale totaalgewicht van voertuig
met lading mag nooit worden overschreden.
17. Neem het volgende in acht wanneer u de motor start:
4
A. Zorg dat u op de bestuurdersplaats zit en de
handrem aantrekt.
B. Ontkoppel de krachtafnemer en zet de
handgashendel in de OFF stand (indien het voertuig
hiermee is uitgerust).
C. Zet de versnellingshendel in de vrijstand
(NEUTRAL) en druk de koppelingspedaal in.
D. Houdt uw voet van de gaspedaal.
E. Alleen bij dieselmotoren: Zet de contactsleutel op
ON en houdt de gloeischakelaar in de ON stand
(maximaal 30 seconden).
F. Draai de contactsleutel naar START.
18. Gebruik van het voertuig vereist doorlopende aandacht.
Wanneer men te kort schiet in veilige bediening kan een
ongeval of omslaan van het voertuig en ernstig letsel of
de dood het resultaat zijn. Rijdt altijd voorzichtig. Om
omkantelen of verlies van de macht over het stuur te
voorkomen dient men:
A. Grote voorzichtigheid te betrachten, snelheid te
verminderen en op veilige afstand te blijven in de
buurt van kuilen, greppels, sloten, taluds en andere
riskante plaatsen, en zich in acht te nemen op
onbekend terrein.
B. Uit te kijken voor gaten en andere verborgen
gevaren.
C. Behoedzaam te zijn wanneer het voertuig op een
steile helling wordt gebruikt. Normaliter dient men
op glooiingen recht omhoog en omlaag te rijden. In
het algemeen dient men snelheid te verminderen bij
het maken van scherpe bochten maar op heuvels bij
het maken van elke bocht. Waar mogelijk moet
draaien op hellingen achterwege blijven.
D. Extra voorzichtig te zijn wanneer het voertuig op
natte grond of met hoge snelheid rijdt, of is
volgeladen. In het laatste geval is sprake van langere
remtijd. Zet het voertuig in een lagere versnelling
vóór een heuvel wordt op- of afgereden.
E. Wanneer een losse vracht wordt geladen dient deze
evenwichtig te worden verspreid. Men dient speciaal