Oplossen van storingen
In geval van storing controleren :
•
of spanning aanwezig is (voor het
vermogen en voor de bediening)
•
de brandstofvoeding (of druk aanwezig
is en of de afsluiters open staan)
•
de sturingsapparatuur
•
de stand van de schakelaars op het
bedieningspaneel
Waarneming
Symbool
De brander ligt stil.
Er gebeurt niets.
Gasdruk normaal.
Thermostatisch circuit.
Gaat in beveiligingsstand
met vergrendeling tijdens
de
de voorventilatietijd.
P
Gaat in beveiligingsstand met
vergrendeling.
Gaat in beveiligingsstand met
vergrendeling.
Gaat in beveiligingsstand met
1
vergrendeling.
Gaat in beveiliging met vergrendeling.
of
12
Als de storing blijft bestaan :
•
Op de bedienings- en veiligheidskast de
verschillende symbolen die boven
beschreven werden controleren.
Beveiligingscomponenten mogen niet
worden gerepareerd, maar alleen
vervangen door onderdelen met identieke
codenummers. Gebruik alleen originele
vervangonderdelen van de fabrikant.
Oorzaak
Gasdruk is onvoldoende
Gaspressostaat ontregeld of defect.
Vreemd lichaam in het
drukaftakkanaal.
Defecte of ontregelde thermostaten.
Luchtpressostaat defect
(contact zit vast).
Het vlamrelais van de kast
is defect
(vals vlamsignaal)
Luchtpressostaat.
Niet aangepast gasdebiet.
Het vlambewakingscircuit is defect.
Er is geen ontstekingsboog
De ontstekingselektrode(n) is (zijn)
kortgesloten.
De ontstekingskabel(s) is (zijn)
beschadigd.
De ontstekingstransformator is defect.
Bedienings- en veiligheidskast.
De elektromagnetische kleppen gaan
niet open.
De kleppen zijn mechanisch
geblokkeerd.
Valse vlam bij het thermostatisch
afsluiten.
Er is geen vlamsignaal aanwezig
tijdens de werking.
9910 / 13 004 387B
Opmerking:
Na iedere werkzaamheid :
•
Een controle van de
verbrandingsparameters uitvoeren.
•
De resultaten optekenen op geschikte
formulieren.
Oplossing
De distributiedruk instellen.
De filter schoonmaken.
De gaspressostaat controleren of
vervangen.
Het drukaftakkanaal reinigen (eerst
de druk van het medium uitschakelen).
De thermostaten instellen of
veranderen.
De pressostaat vervangen.
De ionisatiesensor controleren.
De bedienings- en veiligheidskast
veranderen.
De pressostaat instellen of
veranderen.
Het gasdebiet regelen.
De toestand en de stand van de
ionisatiesensor ten opzichte van de
massa controleren.
De toestand en de verbindingen van
het ionisatiecircuit controleren (kabel
en meetbrug).
De elektroden instellen, reinigen of
vervangen.
De kabel(s) aansluiten of vervangen.
De transformator vervangen.
De bedieningskast vervangen
De bekabeling tussen de kast, de
servomotor en de afsluiters
controleren.
De spoel controleren, veranderen.
De klep vervangen.
De dichtheid van de gasafsluiters
controleren. In naventilatie stellen.
Het circuit van de ionisatiesensor
controleren.
De bedienings- en veiligheidskast
controleren en vervangen.