De pomp starten en afstellen
1.
Zie Afb. 3 op blz. 8. Sluit de aanzuigset (T) aan op
de materiaalinlaat van de pomp. Plaats de aanzuigbuis
in de materiaalhouder.
2.
Zorg ervoor dat het luchtreduceerventiel (F) dicht
is. Draai vervolgens de hoofdkraan met ontluchting
(E) open. Houdt een metalen gedeelte van het
spuitpistool/de doseerkraan (S) stevig tegen de zijkant
van een geaard metalen vat en haal de trekker over.
Draai nu langzaam het luchtreduceerventiel (F) open,
totdat de pomp start.
3.
Laat de pomp langzaam lopen totdat alle lucht eruit is,
en pomp en slangen geheel gevuld zijn. Laat de trekker
van het pistool/de doseerkraan los, en zet hem vast met
de veiligheidspal. De pomp moet stilvallen door de
tegendruk nu de trekker is losgelaten.
WAARSCHUWING
INJECTIEGEVAAR
Om het risico van vloeistofinjectie te verlagen, mag u
het ontluchtingsgat onder in het huis van het ontlastven-
tiel (34) niet met uw handen of vingers afdekken tijdens
het voorpompen. Open en sluit de ontluchtingsplug (35)
met een sikkelvormige sleutel. Houd uw handen uit de
buurt van het ontluchtingsgat.
4.
Als de pomp niet goed voorpompt, open dan de
ontluchtingsplug (35) een klein stukje. Gebruik het
ontluchtingsgat onder in het huis van het ontlast-
ventiel (34) als een voorpompventiel, tot het materiaal
bij het gat verschijnt. Zie Afb. 5. Sluit de plug (35).
OPMERKING: Wanneer u materiaalvaten verwisselt en
de slang en het pistool zijn al gevuld met
materiaal, draai dan de ontluchtingskraan
(24) open om te helpen bij het vullen van
de pomp en het verwijderen van de lucht
voordat deze in de slang komt. Draai de
ontluchtingskraan weer dicht als alle lucht
uit het systeem is.
5.
Als de pomp en de leidingen zijn gevuld en er voldoende
luchtdruk en voldoende lucht is, start de pomp als het
pistool/de doseerkraan wordt geopend en stopt hij als
het pistool dicht is. In een circulatiesysteem versnelt
of vertraagt de pomp naar wens, totdat de luchttoevoer
wordt afgesloten.
14 308148
Bediening/onderhoud
(LUCHTGEDREVEN POMPEN)
6.
Gebruik het luchtreduceerventiel om de pompsnelheid
en materiaaldruk te regelen. Gebruik altijd de laagst
mogelijke druk die voldoende is om het gewenste resultaat
te verkrijgen. Een hogere druk geeft voortijdige slijtage
van de spuittip/spuitmond en de pomp.
WAARSCHUWING
Om het risico te verminderen dat u te veel druk op het
systeem zet, hetgeen kan leiden tot kapotte onderdelen
en ernstig letsel, mag u nooit de aangegeven maximale
ingaande luchtdruk naar de pomp overschrijden
(zie Technische gegevens op blz. 33–37).
7.
Voorkom dat de te pompen vloeistof opraakt en de pomp
droog loopt. Een droge pomp gaat sneller lopen en kan
zo beschadigd worden. Er is een leegloopklep (C) voor
de pomp leverbaar, die de luchttoevoer naar de pomp
afsluit, wanneer de pomp boven een bepaald aantal
slagen uitkomt. Zie Afb. 3 op blz. 8. Als uw pomp gaat
lopen, zet hem dan onmiddellijk af en controleer de
materiaaltoevoer. Als het vat leeg is en er is lucht in
de leidingen gepompt, vul dan het vat en voer eerst weer
voldoende materiaal in de pomp en de leidingen,
of spoel het systeem door en laat het vol staan met een
geschikt oplosmiddel. Zorg ervoor dat alle lucht uit het
vloeistofsysteem is verwijderd.
Stilzetten van de pomp na het werk
WAARSCHUWING
Om het risico van ernstig letsel te verminderen moet u
elke keer als u de instructie krijgt om de druk te ontlasten
de Drukontlastingsprocedure op blz. 13 volgen.
Bij het stilzetten van de pomp aan het eind van de werkdag
moet u de druk ontlasten. Stop de pomp met de zuiger in de
onderste stand van de slag, om te voorkomen dat materiaal
opdroogt op de onderpomp en de halspakkingen beschadigt.
Spoel de pomp altijd door voordat materiaal op de verdringer-
stang kan opdrogen. Spoel eerst met water of een geschikt
oplosmiddel. Ontlast de druk na het spoelen.