AANSLUITING OP DE DMI-IDENTIFICATIEMODULES
2.3
De identificatiemodules worden bij voorkeur geplaatst in de inbouwblokken in de buurt van
de drukknoppen. De bus van de identificatiemodules bestaat uit 2 niet-gepolariseerde
draden. In het geval van identificatiemodules met LED-indicator DMI-LED-006 zijn 6 draden
nodig (zie handleiding DMI-LED-006 voor details).
De topologie is volledig vrij (lijn(en), ster(ren)) maar het ideaal is om één lus per verdieping te
maken. Dit maakt het gemakkelijk om een probleem zoals een beschadigde kabel te
isoleren.
De keuze van de kabel is vrij: de enige beperking is dat de ohmse weerstand (heen en terug)
tussen de mastermodule en de verst verwijderde DMI kleiner moet zijn dan 50 ohm.
Zorg ervoor dat de draden niet in contact komen met niet-SELV
blochet(s)/knop(pen): Idealiter zou een plugscheider moeten worden gebruikt).
Max. 55 Ohm aan het einde van de lijn
Voor het invoeren van de
Masterkaart (buslijn)
De niet-gebruikte
ingangen isoleren
Uitgang in ster toegestaan
UTP / VVT / SVV / EIB...
(Minimum 2x0.2mm²)
De niet-gebruikte
ingangen isoleren
Identificatie
Module
DMI-006-001
spanningen, b.v. gemengde
Identificatie
Module
DMI-006-001
De niet-gebruikte
ingangen isoleren
*
Wij willen u aanraden om de
identificatiemodules achter de
drukknop te plaatsen.
Identificatie
Module
DMI-006-001
Naar de volgende Module
6