1.5
Lichtdiodes (LED's)
Soldeer nu de 3 mm-LED's volgens de juiste polariteit in de schakeling. De kortere
aansluitpin kenmerkt steeds de kathode. Als u een lichtdiode tegen het licht houdt, herkent u
de kathode aan de grotere elektrode binnenin de LED. Op de onderdelenzijde wordt de
positie van de kathode door een afvlakking in de behuizingomtrek voor de lichtdiode
aangeduid. De anode wordt op de onderdelenzijde met een "+" gekenmerkt.
Soldeer eerst alleen één aansluitpin van de diodes, zodat deze nog exact gericht kunnen
worden. Als de LED's gericht zijn, wordt telkens ook de tweede aansluitpin gesoldeerd.
D1 = rood
Ø 3 mm
D2 = groen
Ø 3 mm
D3 = geel
Ø 3 mm
Als een duidelijk herkenningspunt van een LED ontbreekt of u twijfelt aan de polariteit (omdat
sommige fabrikanten verschillende kenmerken gebruiken), dan kan deze ook door
uitproberen bepaald worden. Daartoe handelt u als volgt:
U sluit de LED via een weerstand van ca. 270 R aan op een voedingsspanning van ca. 5 V
(4,5 V of 9-V batterij).
Als de LED daarbij oplicht, dan is de "kathode" van de LED op de juiste manier met minus
verbonden. Licht de LED niet op, is deze in blokkeerrichting aangesloten (kathode aan plus)
en moet omgepoold worden.
LED wordt in blokkeerrichting
aangesloten en licht daarom
niet op (kathode aan "+")
LED met voorweerstand in
doorlaatrichting aangesloten
en licht op (kathode aan "-")
11