BEDRADING
ALGEMEEN
•
Alle bedrading moet worden uitgevoerd
overeenkomstig de toepasselijke elektrische
voorschriften.
•
Alle bedrading moet worden uitgevoerd door
een gekwalificeerde, vergunde professional.
•
De bedrading moet worden beschermd om de
persoonlijke veiligheid te waarborgen en om
schade aan de bedrading te voorkomen.
•
U mag elke kabel pas aansluiten nadat u hebt
gecontroleerd of de polariteit ervan juist is.
•
Connectors tussen modules moeten worden
ingestoken totdat een klikgeluid hoorbaar is.
•
Let er bij het aansluiten van de connectoren op
dat er geen vreemd maeriaal zoals water of
zand in de connector binnendringt. Houd er
rekening mee dat, als de connector langere tijd
niet aangesloten blijft, de kans op vervuiling
met vreemd materiaal groot is.
•
Bij extreme belasting van de kabel kan deze van
de aansluitdoos of de connectoren loskomen.
Vermijd zware belasting van de kabel.
•
Zorg er bij het bevestigen van de kabel aan de
steun voor dat de minimale buigradius van de
kabel 30 mm of meer bedraagt.
•
Om het gevaar van een elektrische schok te
voorkomen, mag u niet aansluitingspunten
loskoppelen terwijl modules elektriciteit gene-
reren en mag u geen elektrische belasting
aansluiten.
•
Gebruik kabelbuizen op locaties waar de
bedrading mogelijk toegankelijk is voor
kinderen of kleine dieren.
•
Deze modules zijn voorzien van in de fabriek
geïnstalleerde omloopdiodes. Als deze modules
onjuist op elkaar worden aangesloten, raken de
omloopdiodes, kabels of aansluitdoos mogelijk
beschadigd.
•
Neem indien nodig contact op met uw
bevoegde Panasonic-vertegenwoordiger als u
vragen hebt met betrekking tot andere el-
ektrische aansluitingen.
BEDRADING VAN MODULES
•
Alle modules die in serie worden aangesloten,
moeten van hetzelfde modelnummer en/of
type zijn.
•
Het aanbevolen aantal modules VBHNxxxSJ53
en KJ01 dat in serie op elkaar kan worden
aangesloten, is twaalf (12) of minder. Als u
dertien (13) modules en meer in serie aansluit,
controleert u lokale temperatuursomstan-
digheden om er zeker van te zijn dat u voldoet
aan beperkingen op het gebied van maximale
systeemspanning.
•
Modules mag u alleen parallel aansluiten als u
aansluitapparaten gebruikt die worden
aangesloten op een geschikte ZEKERING voor
elke string in serie of elke module. Voor het
installeren van aansluitapparaten raadpleegt u
de installatiehandleiding van aansluitappa-
raten.
•
Modules mag u alleen met maximale
stroombegrenzing parallel aansluiten.
BEDRADING VAN ARRAYS
•
De term "array" wordt gebruikt om de samen-
stelling van diverse modules op een onder-
steunende structuur met de bijbehorende
bedrading te beschrijven.
•
Bij het installeren van een PV-array moet het
systeemontwerp worden uitgevoerd conform
de elektrische specificaties van de modules,
zodat de juiste omvormers, zekeringen, onder-
brekers, laadcontrollers, accu's en andere
opslagapparaten worden gekozen. Een van de
temperatuurkarakteristieken van de PV-module
is met name dat de spanningswaarde stijgt aan
de lagetemperatuurzijde. Houd rekening met
de laagste temperatuur op de plaats waar u het
systeem installeert en zorg ervoor dat de nomi-
nale spanning van de apparatuur niet wordt
overschreden.
•
De modules zijn voorzien van SMK-connectors
(P51-5H/R51-5) als aansluitruimte. Gebruik
deze SMK-connectors voor elektrische
aansluitingen.
•
Gebruik koperdraad die zodanig is geïsoleerd
dat deze ook bestand is tegen de maximaal
mogelijke open-circuitspanning van het sys-
teem. Voor toepassingen waarbij draadbuizen
worden gebruikt, volgt u de toepasselijke
voorschriften voor buiteninstallatie van draden
in buizen. De minimale diameter van een
2
draadbuis is 4 mm
. De toegekende tempera-
tuurklasse van de geleider is -40 tot +90 °C.
•
Om onderdompeling van kabels en connectors
in water te voorkomen, moeten kabels ofwel
aan het moduleframe worden bevestigd via
gaten voor kabelbevestiging ofwel aan de
draagstructuur. Als de kabel niet wordt vast-
gezet, kan de module beschadigd raken als
gevolg van externe kracht op de kabel.
•
Een PV-kabel mag u niet steken tussen de
achterkant en de rail van de draagstructuur.
Wanneer sneeuw gewicht uitoefent op de
module, wordt er mogelijk belasting op de
kabel uitgeoefend.
•
Controleer of alle fittings juist zijn geïnstalleerd
om kabels te beschermen tegen schade en te
voorkomen dat er vocht binnendringt.
•
Controleer uw lokale voorschriften voor de
vereisten.
8
BEDRADING VAN AARDING
•
Gebruik een aardingsdraad (groen) met een
diameter van minimaal 5,5 mm2 om ervoor te
zorgen dat alle modules worden geaard volgens
de in Figuur 6 getoonde methode.
•
Bij het aarden van de modules moet u een gat
in de buurt van de aardmarkering gebruiken
zoals weergegeven op het frame. Voor metalen
onderdelen denkt u voor het aarden aan een
combinatie die geen corrosie door contact van
ongelijksoortige metalen veroorzaakt.
•
Wij raden aan om een bliksemafleider en over-
spanningsbeveiliging te installeren om schade
of defecten aan de PV-module als gevolg van
blikseminslag te beperken.
•
Controleer uw lokale voorschriften voor de
vereisten.
M4-moer (roestvrij staal)
Vlakke sluitring (roestvrij staal)
Stervormige sluitring (roestvrij staal)
Ronde krimpaansluiting
Aardingsdraad (5,5 mm
Aardingsgat
Vlakke sluitring (roestvrij staal)
Veerring (roestvrij staal)
M4x16-bout
Figuur 6. Aardingsmethode
2
, groen)