Het beeld is wazig of onscherp.
Het AF-hulplicht is ingesteld op
[Uit].
De camera beweegt wanneer
de ontspanknop wordt
ingedrukt.
Het onderwerp valt buiten het
focusbereik.
Het onderwerp laat zich moeilijk
scherpstellen.
Het onderwerp van de opname is te donker.
Er is niet voldoende licht.
Het onderwerp is onderbelicht
omdat de omgeving te licht is.
Het onderwerp valt buiten het
bereik van de flitser.
92
In donkere omgevingen die ongunstig
zijn voor het automatisch scherpstellen
van de camera, wordt het AF-hulplicht
geactiveerd om het scherpstellen te
vergemakkelijken. Het AF-hulplicht
werkt niet wanneer het is uitgeschakeld.
U moet het daarom inschakelen ([Aan])
om het te activeren
dat u het AF-hulplicht niet afdekt met uw
hand wanneer het wordt gebruikt.
Als u de zelfontspanner op
(2 seconden) instelt, wordt de sluiter 2
seconden nadat de ontspanknop is
ingedrukt geactiveerd, zodat de
camera niet beweegt en u een scherp
beeld krijgt
(p.
37).
De resultaten worden nog beter als u
de camera op een vlakke ondergrond
of op een statief plaatst.
Maak een opname op de juiste
afstand van het onderwerp
Gebruik de focusvergrendeling, AF
lock of stel handmatig scherp om
opnamen te maken
Stel de flitser in op
(Verkorte handleiding p. 8).
Stel de belichtingscompensatie in op
een positieve waarde (+)
Gebruik spotmeting
(p.
53).
Zorg er bij het gebruik van de
ingebouwde flitser voor dat u de
opname maakt op de juiste afstand
van het onderwerp
Verhoog de ISO-waarde voordat u de
opname maakt
(p.
(p.
24). Zorg ervoor
(p.
118).
(p.
50).
(Flits aan)
(p.
54).
(p.
118).
65).