Hoofdstuk 1 INSTALLATIE
1. Gebruik het boorsjabloon bij standaardinstallatie
voor de exacte bepaling van de opening voor de afvo-
erpijp. Gebruik cellotape of kleine spijkertjes om het
Afb. 4
Opmerking: de kachel installeren op een stevige, sta-
biele ondergrond. De ondergrond moet egaal en
waterpas zijn. Mocht dat niet het geval zijn dan kan de
kachel door middel van de verstelbare pootjes water-
pas gezet worden. Controleer dit met een richtlood.
2. Boor de gaten voor de afvoerpijp. Gebruik een zaag
met een diameter van 70-80 mm (zie afb. 5). De open-
ing in de binnenmuur moet iets hoger liggen dan de
opening aan de buitenkant om na de installatie een
minimaal verval te creëren tussen de doorvoeropening
Afb. 5
55
70 mm - 80 mm
sjabloon op de juiste plaats op de muur vast te zetten
(zie afb. 4).
en de afvoerpijp (ca. 2º) (zie afb. 6). Dit voorkomt dat
condenswater in de afvoerpijp naar buiten stroomt en
dat regenwater en sneeuw, na installatie, naar binnen
komen.
Afb. 6
Tape
2°