modellen 220-400
fig. 2.9/3: voorbeeld van twee parallelgeschakelde
toestellen
fig. 2.9/4: een toestel in serie met een voorraadvat
2.9
ONTSTEKING
Voer de volgende controles uit alvorens de boiler in te
schakelen:
• Het toegevoerde gas moet overeenkomen met het
gas waarvoor het toestel is voorzien.
• De geldende installatienormen voor deze toestellen
moeten worden gerespecteerd, vooral voor wat een
juiste aansluiting betreft aan de
rookgasafvoeraansluiting en aan de gasleiding.
• De elektrische spanning moet met de juiste polariteit
worden aangesloten (fase/nulleiding). Het toestel
moet ook degelijk worden geaard.
• De gaskranen op de gasmeter en in de buurt van de
boiler moeten open staan.
• Het reservoir moet voldoende met water gevuld zijn.
code 210-0159
2 - INSTRUCTIES VOOR DE INSTALLATIE
20
-
2.10 HET OPSPOREN VAN STORINGEN
Het elektronische controlecircuit gaat over in de
geblokkeerde toestand zonder het commando te
geven om de brander te ontsteken.
• Het vlamcontrolecircuit is defect en belet het
activeren van de ontstekingscyclus.
• De ionisatie-elektrode maakt contact met de massa
of er zijn lekverliezen.
Aan het einde van de voorventilatiefase geeft de
ontstekingselektrode geen vonk af en het
controlecircuit gaat over in de geblokkeerde
toestand.
• De ontstekingstransformator is defect.
• De aansluiting van de ontstekingselektrode op de
ontstekings- en controlekaart is verkeerd (slecht
contact of draad onderbroken).
Aan het einde van de voorventilatiefase geeft de
ontstekingselektrode een vonk af, maar er komt
geen vlam tot stand, waardoor het controlecircuit in
de geblokkeerde toestand overgaat.
• Geen gas of aanwezigheid van lucht in de gasleiding.
• De gasklep gaat niet open. De spoel kan defect zijn
of de elektrische aansluiting is verkeerd.
Aan het einde van de voorventilatiefase geeft de
ontstekingselektrode een vonk af en wordt een vlam
gevormd, maar het toestel gaat over in de
geblokkeerde toestand.
• De vlam is niet stabiel wegens te lage gasdruk.
• De ionisatie-elektrode is niet in contact met de vlam
want hij is niet goed gepositioneerd.
• De ionisatie-elektrode is elektrisch verkeerd
aangesloten (slecht contact of draad onderbroken).
Het controlecircuit is overgegaan in de
geblokkeerde toestand tijdens een normale
werkingsfase.
• De gastoevoer naar de brander werd onderbroken,
zelfs heel tijdelijk, vanwaar de afwezigheid van de
vlam die onmiddellijk gedetecteerd wordt door het
controlecircuit.
• Tijdens een onderbroken werkingscyclus heeft zich
een van de symptomen voorgedaan die in de vorige
punten zijn beschreven.
De gasbrander slaat aan en uit hoewel de
regelthermostaat een warmtevraag krijgt van de
boiler.
• De regelthermostaat is defect en meet niet goed de
temperatuur van het water in het reservoir.
• De pressostaat in het rookgassencircuit stopt de
brander aangezien het luchtdebiet van de ventilator
niet volstaat (wegens een verstopping van een van
de leidingen of wegens een overdreven lengte van
de microluchtpijp).
Het controlecircuit wordt niet geblokkeerd, maar de
ontstekingscyclus blijft in voorventilatie.
-
EDITIE JUNI 2001