B
C
A
D
fig. 2.5/3: aansluitingen modellen 220 - 400
BELANGRIJK: Voor de modellen 150-220-
400: De terugslag- en veiligheidsklep die
met het toestel is geleverd NIET door een
enkele terugslagklep vervangen.
2.6
GASTOEVOER EN -REGELING
Sluit het toestel aan op de gasleiding via een stijve
demonteerbare koppeling.
MODELLEN
150 - 220 - 400
Voorzie een handbediende stopkraan in de buurt van
het toestel op een makkelijk toegankelijke plaats.
Controleer de dichtheid van de gasaansluitingen en hun
conformiteit met de regels van de kunst inzake
gasinstallatie (zie punt 2.1).
2.7
ELEKTRISCHE VOEDING
De veiligheid bij de elektrische werking van de boiler
wordt enkel verkregen als deze laatste een
doeltreffende aarding bevat en als de elektrische
aansluitingen uitgevoerd worden conform de elektrische
normen NF C 15-100. De voeding van de boiler gebeurt
op 230 V, 50 Hz, direct vanaf een stopcontact (verbied
het gebruik van lange verlengstukken, aansluiting op
een stopcontactenblok enz.).
ELEKTRISCHE
KENMERKEN
Voedingsspanning
Opgenomen vermogen
gasklep
Opgenomen vermogen
ventilator
Totaal opgenomen
vermogen
code 210-0159
2 - INSTRUCTIES VOOR DE INSTALLATIE
6
7
A F
3
5
1
2
4
GASAANSLUITING
1/2"
modellen
modellen
80
150-220-400
230 V
230 V
50 Hz
50 Hz
10 watt
15 watt
16 watt
47 watt
26 watt
62 watt
BELANGRIJK: Bij de aansluiting van de
voedingskabel aan het elektrische net, moet u de
polariteit tussen de fase en de nulleiding van het
elektrische net respecteren, anders werkt het toestel
niet. Ingeval er geen aarding is moet u een
scheidingstransfo gebruiken.
DE CONSTRUCTEUR IS NIET AANSPRAKELIJK
VOOR ALLE SCHADE VEROORZAAKT DOOR HET
NIET AANSLUITEN VAN HET TOESTEL AAN EEN
PASSENDE AARDING.
2.8
AANSLUITING VAN MEERDERE
TOESTELLEN
Wanneer het nodig is meerdere toestellen aan te sluiten,
voorzie dan dat ze goed kunnen werken, zowel elk
afzonderlijk, als allemaal tegelijk en in alle mogelijke
combinaties.
Dit is mogelijk door de plaatsing van stopkranen in het
hydraulische circuit. Door ze te openen of te sluiten is
het mogelijk te beslissen hoeveel toestellen gebruikt
zullen worden volgens de werkelijke behoefte van het
ogenblik (bij voorbeeld: tussen laag- en hoogseizoen,
periodes van piekverbuik, herstelling van een toestel
enz.).
fig. 2.9/2: voorbeeld van twee parallelgeschakelde
19
-
-
model 150
toestellen
EDITIE JUNI 2001