De printerinstellingen wijzigen
Tabblad Geavanceerd
1 Functie toets Doorvoeren
Selecteer de bewerking die wordt uitgevoerd als u op de knop
Bij selectie van [Programma-instellingen] kunt u op de knop [Bestand] klikken om een opdrachtbestand
te selecteren.
Mogelijke instellingen: [Invoer], [Uitschakelen], [Programma-instellingen]
2 Belangrijkste menufuncties
Geef aan welke bewerking moet worden uitgevoerd als u op de knop Menu /
Bij selectie van [Programma-instellingen] kunt u op de knop [Bestand] klikken om een opdrachtbestand
te selecteren.
Mogelijke instellingen: [Menu], [Uitschakelen], [Programma-instellingen]
3 Informatierapport printer
Selecteer de gedeelten die moeten worden afgedrukt in een informatierapport over de printer.
Mogelijke instellingen: [Alles], [Verbruikslog], [Printerinstellingen], [Overdrachtsgegevens printer]
(Zie De printerinstellingen afdrukken op pagina 90.)
4 Instelling JPEG afdrukken
Selecteer de beeldverwerkingsmethode voor het afdrukken van JPEG-afbeeldingen.
Mogelijke instellingen: [Eenvoudig binair], [Foutdiffusie]
5 Serialis.modus
Geef aan of serialiseren moet worden uitgevoerd vanaf het laatst afgedrukte nummer.
Mogelijke instellingen: [Vanaf laatste], [Van startnr.]
6 Printerlogboek opslaan
Selecteer of het printerlogboek wel of niet moet worden opgeslagen. Als u [Uitschakelen] selecteert, is de
opdracht [Onderhoud] - [Printerlogboek opslaan in bestand] niet beschikbaar.
Mogelijke instellingen: [Inschakelen], [Uitschakelen]
1
2
3
4
5
6
7
8
9
(Doorvoeren) / OK drukt.
(Selecteren) drukt.
3
3
75