3. Duiken met de Galileo
maar geen acuut gevaar oplevert als u
de waarschuwing negeert. Een uitvoerige
beschrijving van iedere waarschuwing en
de weergave ervan op het scherm vindt u in
hoofdstuk 2.6.
Alarmsignalen kunt u niet uitschakelen
omdat deze alleen worden afgegeven in
een situatie waarin u direct actie moet
ondernemen. Er zijn zes soorten alarm:
1. Alarm opstijgsnelheid
2. Overschrijding van een veilige ppO
MOD
3. CNS O
= 100%
2
4. Overgeslagen decompressiestop
5. RBT= 0 minuten
6. Lage batterijspanning tijdens de duik
! WAARSCHUWING
In
de
dieptemetermodus
waarschuwingen en alarmsignalen op OFF,
met uitzondering van het alarm voor een lege
batterij.
F
OPMERKING:
- Een alarmsignaal is zowel visueel
als akoestisch, zoals hieronder
wordt beschreven.
- Als de computer in de modus
KOMPAS staat als het alarm
wordt
Galileo terug naar de gebruikelijke
computerweergave
LIGHT
bericht dat gekoppeld is aan het
alarmsignaal, goed kan worden
weergegeven.
- Het alarm voor te snel opstijgen
heeft prioriteit boven alle andere
alarmsignalen als deze tegelijkertijd
geactiveerd worden.
- Als er waarschuwingen worden
geactiveerd terwijl er een alarm
wordt weergegeven, wordt de
waarschuwing pas getoond als de
alarmsignalen weer uit zijn en alleen
als de waarschuwing dan nog van
kracht is.
44
staan
alle
geactiveerd,
keert
(CLASSIC,
FULL)
of
zodat
3.2.1 Opstijgsnelheid
Als u tijdens de duik opstijgt, neemt de
omgevingsdruk af. Stijgt u te snel op,
dan kan deze drukdaling leiden tot de
vorming van microbellen. Als u te langzaam
opstijgt, kan dit betekenen dat vanwege
de blijvende blootstelling aan een hoge
omgevingsdruk sommige of alle weefsels
stikstof opnemen. Met het oog hierop is er
een ideale opstijgsnelheid vastgesteld die
langzaam genoeg is om de vorming van
/
microbellen tot een minimum te beperken,
2
maar snel genoeg om het effect van de
doorgaande opname van stikstof
weefsels te minimaliseren.
Op diepte kan het lichaam een drukverlaging
zonder al te grote vorming van microbellen
beter verdragen dan in ondieper water:
de belangrijkste factor is namelijk niet de
drukdaling zelf, maar de verhouding waarin
de drukdaling tot de omgevingsdruk staat.
Dat betekent dat de ideale opstijgsnelheid
in diep water hoger is dan in ondiep water.
De ideale opstijgsnelheid van de Galileo
is dan ook variabel: de waarden variëren
van 7 tot en met 20 meter/minuut. De
daadwerkelijke waarden per diepte staan
vermeld in onderstaande tabel.
diepte
<6 <12 <18 <23 <27 <31
(m)
<35 <39 <44 <50 >50
de
snel-
7
heid
15
(m/min)
het
Tijdens de opstijging wordt in plaats van
de balk voor de stikstofopname grafisch
de opstijgsnelheid getoond. De gehele
balk vertegenwoordigt tweemaal de ideale
opstijgsnelheid. Als u dus met de ideale
snelheid opstijgt, is de helft van de balk
verlicht. Is de balk voor meer dan de helft
verlicht, dan gaat u te snel. Daarnaast
geeft de Galileo, alleen voor CLASSIC
en FULL, in plaats van de temperatuur
numeriek de opstijgsnelheid aan.
Als de opstijgsnelheid hoger is dan 110%
van de ideale waarde, verschijnt het bericht
TE SNELLE OPSTIJGING!
in de
8
9
10
11
13
17
18
19
20