5.3 Montagemateriaal
De binnenunit wordt met 4 schroeven (niet meege-
leverd) op een wandhouder bevestigd.
De buitenunit wordt met behulp van 4 bouten via
een wandframe tegen de wand of op een vloercon-
sole aan de vloer bevestigd.
5.4 Wanddoorvoeren
Er moet een wanddoorbreking worden
n
gemaakt met een diameter van minimaal 70
mm en met minimaal 10 mm verval van binnen
naar buiten.
n
Om beschadigingen aan de leiding te voor-
komen, moet de doorbraak aan de binnenkant
worden bekleed of bijv. worden voorzien van
een PVC-buis (zie afbeelding).
n
Vanwege de brandveiligheid dient de muur van
de wanddoorvoer na de montage met een
geschikt afdichtmiddel worden afgesloten.
Gebruik geen cement- of kalkhoudende mate-
rialen!
5.5 Bevestigingsmogelijkheden van de binnenunit
Bij de wandmontage worden de binnenunits met behulp van bevestigingshaken en hangerbouten en bij de
plafondmontage met behulp van bevestigingshaken en draadstangen gemonteerd.
Afb. 32: Bevestiging van het apparaat met draadstang
1: Apparaatophanging
2: Draadstang M10
3: Moer M10
4: Onderlegring
5: Trillingsdemper (optioneel)
1
Afb. 31: Wanddoorbraak
1: Inspuitleiding
2: Besturingskabel
3: Condensleiding
4: Zuigleiding
5: PVC-buis
5
4
3
2
5
3
4
3
1
2
27