6. OPSTARTEN VAN HET VENTILATIETOESTEL
6.1 Algemeen
Het opstarten van het ventilatietoestel gebeurt bij voorkeur uitsluitend in een stofvrije en verwarmde woning. Dit is meestal net
vooraleer de bewoners hun intrek nemen in hun woning of appartement.
OPMERKING: Het vervroegd indienststellen van het ventilatietoestel om het droogproces van de woning in de ruwbouwfase te
versnellen is niet toegelaten!
Vooraleer u de stekker van het ventilatietoestel in het stopcontact steekt, raden wij u aan om de onderstaande 10 controlepunten
nog even af te vinken:
Controleer of elk ventilatiekanaal verbonden is met de juiste aansluiting van de unit aan de hand van de aanwezige labels.
❏
Het kanalennet is volledig geplaatst en klaar voor ingebruikname
❏
Alle ventielaansluitstukken zijn op maat afgesneden en zijn volledig geopend
❏
Alle ventilatiekanalen zijn op een regelmatige afstand gebeugeld en/of voldoende gefixeerd d.m.v. geperforeerde montageband
❏
De dipswitches op het elektronisch controlepaneel zijn correct ingesteld voor de ventilatiestanden LOW, MEDIUM en HIGH en
❏
dit voor beide luchtstromen (pulsie- en extractie zie 5.4)
De condensafvoer is aangesloten conform de montagepositie van het toestel
❏
De condensafvoer is lekvrij, is gevuld met water (+ enkele druppels glycerine of olijfolie om verdamping tegen te gaan) en is
❏
aangesloten op de riolering
De elektrische verbindingen tussen het ventilatietoestel en het domoticasysteem of de 3-standenschakelaar zijn gecontroleerd
❏
en correct (indien van toepassing)
De draadloze RF bediening is uitgepakt en ligt klaar om geconnecteerd te worden met het ventilatietoestel (indien aanwezig)
❏
Het toestel is goed toegankelijk zodat een regelmatige filtervervanging en onderhoud eenvoudig kunnen worden uitgevoerd
❏
Na deze laatste controle kunnen we aanvangen met de eigenlijke opstart van het ventilatietoestel. Steek hiervoor de stekker van
het ventilatietoestel in het stopcontact. Na het voltooien van de bypassprocedure zullen de ventilatoren automatisch worden gestart
en zal de binding modus van het toestel automatisch worden geactiveerd gedurende 5 min.
6.2 Domotica / 3-standenschakelaar
Van zodra de ventilatoren zijn gestart kunnen de verbindingen tussen het ventilatietoestel en het domoticasysteem of de
3-standenschakelaar worden getest. Bij het uittesten van de verschillende ventilatiestanden op klem X9, zal de nieuwe
ventilatiestand pas geactiveerd worden na enkele seconden.
Als de verbindingen op X3 (=calamiteit) of X7 (=filter reset) worden verbroken, worden de ventilatoren meteen uitgeschakeld. Ze
worden terug ingeschakeld na het herstellen van de verbinding en dit met een tijdsvertraging van enkele seconden. Ook wijzigingen
aan de klemmen X25 worden meteen uitgevoerd d.w.z. dat de extractieventilator ogenblikkelijk zal worden uitgeschakeld.
Het error relay (X8) zal voor wijzigingen op de contacten X3, X7 en X25 niet worden bekrachtigd.
Het error relay (klem X8), zal enkel worden bekrachtigd na het detecteren van minstens 1 van de 8 gekende storingen. Deze lijst
met storingen kan u terugvinden in hoofdstuk 8 'storingen en foutmeldingen'. Na de detectie van een storing zal het relay met een
tijdsvertraging van ongeveer 1 minuut worden bekrachtigd.
Na het herstellen van de fout en met een minimale tijdsvertraging, zal het toestel automatisch terugkeren naar de normale
werkingsmodus. De enige uitzondering hierop is de storing 'noodstop'. Deze storing kan enkel worden gewist na een
spanningsonderbreking van het toestel. Dit mag enkel worden uitgevoerd na een voorafgaandelijke controle en/of herstelling door
een erkend vakman.
OPMERKING: als het toestel nog in de binding modus staat zullen de foutmeldingen niet getoond worden op de centrale LED
van de PCB! Ook al is op dat moment het error relay reeds geactiveerd.
26
Installatie- en gebruikershandleiding