Overige schepen configureren
Tik in het startscherm op
Configureer
OPMERKING: als u de AIS- of DSC-gegevens voor andere schepen
wilt configureren, moet het toestel op een extern AIS- of DSC-toestel zijn
aangesloten.
AIS: AIS in- of uitschakelen. AIS waarschuwt u door de ID, positie, koers en
snelheid van schepen te melden die zich binnen het bereik bevinden en zijn
uitgerust met een transponder.
DSC: DSC in- of uitschakelen.
AIS-alarm (alleen AIS): wanneer een schip met AIS de veilige zone rond uw
schip binnenvaart, verschijnt er een melding en gaat er een alarmsignaal af.
Het object wordt als een gevaar op het scherm aangegeven. Als u deze optie
op Uit zet, ontvangt u geen melding of hoorbaar alarmsignaal. Het object
wordt echter nog wel als een gevaar op het scherm gemeld.
• Bereik: hiermee kunt u de straal van de cirkel voor de veilige zone
wijzigen, variërend van 500 voet. tot 2,0 zeemijl (of 150 m tot 3 km,
of 500 voet tot 2,0 mijl).
• Tijd tot: een alarm af laten gaan als AIS vaststelt dat een vaartuig
of object de veilige zone binnen de vooraf ingestelde tijdinterval zal
doorkruisen (van 1 tot 24 minuten).
OPMERKING: aanvullende configuratieopties voor AIS en DSC zijn
beschikbaar via de opties voor de waterkaart. Zie
De navigatie-instellingen configureren
Configureer
Tik in het startscherm op
GPSMAP 620 en GPSMAP 640 - Gebruikershandleiding
>
Overige
schepen.
pagina
45.
> Navigatie.
Maritieme modus: geavanceerde configuratie
Routelabels: voor opgeslagen routes opgeven of koerswijzigingen in de route
moeten worden genummerd (Wijziging 1, Wijziging 2, enz.), moeten worden
aangegeven met een waypointnaam en of de beschrijvingen moeten worden
verborgen.
Autobegeleiding: u kunt de parameters instellen die door de kaartplotter
moeten worden gebruikt bij het berekenen van een automatische
begeleidingslijn.
De instellingen voor Veilige diepte en Veilige hoogte zijn van invloed op de
manier waarop de kaartplotter een automatische begeleidingslijn berekent.
Als de waterdiepte of de obstakelhoogte in een gebied niet bekend is, wordt
geen automatische begeleidingslijn berekend voor dat gebied. Als een gebied
aan het begin of einde van een automatische begeleidingslijn minder diep
is dan de veilige waterdiepte of lager dan de veilige obstakelhoogte, wordt
geen automatische begeleidingslijn berekend voor dat gebied. De koers door
deze gebieden wordt op de kaart weergegeven als een grijze lijn. Er wordt
een alarmbericht weergegeven wanneer uw boot een van deze gebieden
binnenvaart.
• Veilige diepte: de minimale diepte instellen (met de dieptegegevens van
de kaart) voor het berekenen van een Autobegeleiding-route. Wanneer u
Auto begeleiding gebruikt, is een veilige diepte van minder dan één meter
niet toegestaan.
• Veilige hoogte: de minimale hoogte instellen (met de hoogtegegevens van
de kaart) voor bruggen waar de boot nog veilig onderdoor kan varen.
LET OP
43