13.b WERKEN MET REGISTERS / PARAMETERS
De externe sturingsunit communiceert met elk component (node) via leesparameters (INPUT) en schrijfparameters (HOLDING).
→
Leesparameters (INPUT): type component, afvoerniveau, CO
→
Schrijfparameters (HOLDING): streef afvoerniveau, stuur alle roosters, streef roosterniveau,...
Ieder component kan maximum 10 lees- en 10 schrijfparameters bevatten. Deze verzameling waardes is gebundeld in een 'tabel'
waar informatie uitgehaald of ingestoken kan worden. Hieronder staat een voorbeeld van dergelijke 'tabel' met zijn 2 x 10 'parame-
aardes
ters' voor een component (CO
Ieder node en zijn parameters krijgt een codering: XXXy (XXX=nodenummer, y=parameternummer).
Hiermee kunnen vanuit de externe sturingsunit alle waardes
gelezen en gestuurd worden. Per component zijn er specifieke
parameters.
!
Om de toe- of afvoer
opnieuw automatisch
te laten sturen, moet
er vanuit de externe
sturings unit '-1' ge-
schreven worden in de
streefwaarde parameter.
sensor) met node 7.
2
parameternummer
nodenummer
70
71
72
waarde, vochtgehalte,...
2
CO
INPUT (leesparameter)
READ (leesparameter)
70
Type Module
71
Status
72
Ventilatiestand (%)
73
Binnentemp. (°C)
Type Module
74
CO
waarde (ppm)
2
75
76
Status
77
78
79
Ventilatiestand (%)
CO
regelkle
70
,
71
enz. in dit voorbeeld.
2
regelklep
vb: node 7
2
HOLDING (schrijfparameter)
70
Streefwaarde (%)
71
CO
setpoint (ppm)
2
72
73
74
Flow
75
Automin (%)
76
Automax (%)
77
78
79
,
70
7
53