9. Gebruik
a) Eerste ingebruikname
Nadat u het codeslot hebt aangesloten en gemonteerd, moet de voedingsspanning worden in-
geschakeld. Na het inschakelen van de voedingsspanning brandt de LED kort geel, dan blijvend
blauw en klinken er 2 geluidssignalen.
Het codeslot is nu klaar voor gebruik en kan worden geprogrammeerd.
Als de LED afwisselend groen/blauw knippert, is het deurcontact (bruine kabel,
"Reed") onderbroken.
In dit geval is programmeren niet mogelijk.
Sluit de deur zodat het deurcontact niet is onderbroken. Als alternatief kan de bruine
kabel ("Reed") worden aangesloten op GND/- (zwarte kabel). Dit simuleert een geslo-
ten deur.
Als de bediening via de toetsen niet mogelijk is (bijv. programmeermodus starten via
de mastercode is niet mogelijk, zie hoofdstuk 8. a), is de lichtsensor aan de achterkant
van het codeslot niet in het donker.
We raden u aan om de volgende stappen uit te voeren:
• Bereid een tabel voor waarin u alle instellingen, gebruikers-/transpondernummers en codes
kunt opslaan.
• Bedenk een mastercode (4....8 cijfers) en programmeer deze (zie hoofdstuk 8. b).
Houd er rekening mee dat alle codes (mastercode, gebruikerscodes, standaard toe-
gangscode, bypass-code, AUX-code) dezelfde lengte moeten hebben.
Als het aantal cijfers voor de mastercode achteraf wordt gewijzigd (bijv. van 4 naar 5
cijfers), moet het codeslot eerst worden teruggezet naar de fabrieksinstelling (hoofd-
stuk 8. t), wis daarna alle gebruikersgeheugens (hoofdstuk 8. g) .
De transponders zullen nog steeds werken na het wijzigen van het aantal cijfers in de
mastercode, maar de opgeslagen gebruikerscodes hebben 4 cijfers - en zijn daarom
ongeldig.
• Sla een nieuwe transponder op als mastertransponder (zie hoofdstuk 8. s). Dit verlicht het
programmeren omdat u hem maar één keer voor de RFID-sensor hoeft te houden om de
programmeermodus te starten, in plaats van 2x de mastercode in te voeren.
• Selecteer de toegangsmodus (zie hoofdstuk 8. c).
• Leer de gebruikerstransponder op het codeslot in (zie hoofdstuk 8. e).
34