REMKO Smart-Control Touch
Koelcircuitmodus koelcurve
De koelcurve kan op de drie punten afhankelijk
van de bouwkundige en lokale omstandigheden
van het gebouw worden ingesteld:
Voetpunt:
Het voetpunt komt overeen met de minimale
streeftemperatuur van het koelwater bij een buiten-
temperatuur van 20 °C. Als de koeling bij relatief
hoge buitentemperaturen (overgangsperiode) te
koud is, moet het voetpunt hoger worden geselec-
teerd.
Norm-aanvoertemperatuur:
De aanvoertemperatuur voldoet aan de streeftem-
peratuur van het koelwater bij de buitentempera-
tuur van gebouwlocatie. Als de koeling bij lage bui-
tentemperaturen niet warm genoeg is, moet de
aanvoertemperatuur hoger worden ingesteld.
Norm-buitentemperatuur:
De norm-buitentemperatuur is afhankelijk van de
regionale locatie van het gebouw en moet over-
eenkomstig de regio worden ingesteld.
1
Afb. 37: Koelcurve-instelling
1: Temperatuur van het koelwater in °C
2: Koelcurve aanvoertemperatuur
3: Koelcurve retour
4: Buitentemperatuur in °C
32
3
2
4
Voor de optimale instelling van de parameters van
de koelcircuitcurve moet de berekening van de
koellast en/of de aantoonbare energie in acht
worden genomen.
Afwijkingen van de geïnstalleerde parameters voor
de uitvoering van het gebouw kunnen er toe leiden
dat de warmtepomp niet efficiënt wordt gebruikt.
Koelcurve instellen:
1. Voetpunt
Op dit niveau "Instellingen" het verwarmingscircuit
selecteren en de parameter "Koelcurve-instel-
lingen" selecteren. Onder het schema van de koel-
curve selecteert u de linker grijze schuifregelaar en
stelt u de juist gewenste temperatuur in.
Afb. 38: Voetpunt instellen