3.3 Bedrijfsmodus Verwarmen/
koelen instellen
Verwarmingscircuitmodus verwarmingscurve
De verwarmingscurve kan op de drie punten
afhankelijk van de bouwkundige en lokale omstan-
digheden van het gebouw worden ingesteld:
Voetpunt:
Het voetpunt komt overeen met de minimale
streeftemperatuur van het warme water bij een bui-
tentemperatuur van 20 °C. Als de verwarming bij
relatief hoge buitentemperaturen (overgangspe-
riode) te koud is, moet het voetpunt hoger worden
geselecteerd.
Norm-aanvoertemperatuur:
De norm-aanvoertemperatuur voldoet aan de inge-
stelde temperatuur van het warme water bij de
norm-buitentemperatuur van de gebouwlocatie. Als
de verwarming bij lage buitentemperaturen niet
warm genoeg is, moet de norm-aanvoertempera-
tuur hoger worden ingesteld.
Norm-buitentemperatuur:
De norm-buitentemperatuur is afhankelijk van de
regionale locatie van het gebouw en moet over-
eenkomstig de regio worden ingesteld.
1
Afb. 32: Verwarmingscurve-instelling
1: Temperatuur van het verwarmingswater in °C
2
3
4
2: Verwarmingscurve aanvoertemperatuur
3: Verwarmingscurve retour
4: Buitentemperatuur in °C
Voor de optimale instelling van de parameters van
de verwarmingscircuitcurve moet de berekening
van de verwarmingslast en/of de aantoonbare
energie in acht worden genomen.
Afwijkingen van de geïnstalleerde parameters voor
de uitvoering van het gebouw kunnen er toe leiden
dat de warmtepomp niet efficiënt wordt gebruikt.
Verwarmingscurve instellen:
1. Voetpunt
Op dit niveau moet het te wijzigen verwarmingscir-
cuit wordt geselecteerd en moet de parameter
"Verwarmingscurve-instellingen" worden geselec-
teerd. Onder het schema van de verwarmings-
curve selecteert u de linker grijze schuifregelaar en
stelt u de juist gewenste temperatuur in.
Afb. 33: Voetpunt instellen
29