Als de zender volgens de afbeelding hieronder wordt aangesloten, wordt aan de rechterkant van de
draadbreuk op de ontvanger een »C« getoond. Wanneer de ontvanger aan de linkerkant van de
draadbreuk wordt gehouden, verschijnt een »F«. Afhankelijk van de overlapping van beide zender-
signaalen wordt precies boven de draadbreuk geen leidingcode aangegeven. Precies in het midden
van de aangegeven leidingcodes »C« en »F« bevindt zich de draadbreuk.
Voorwaarden:
• De stroomkring moet spanningsloos zijn geschakeld.
• Alle ongebruikte draden moeten volgens afbeelding 7 op hulpaarde zijn aangesloten.
• Beide zenders volgens afbeelding 6 aansluiten.
• Ga te werk zoals in het praktijkvoorbeeld is beschreven.
De aangesloten aarde op de zender en onge-
bruikte aders kan een hulpaardelektrode zijn of
een correct aangesloten aarddraad, een veilig-
heidscontactdoos of een reglementair geaarde
waterleiding.
Let erop dat bij het zoeken naar draadbreuk in
mantelleidingen en kabels met meerdere draden
alle overige aders hierin reglementair worden
geaard. Dit is nodig om overspreken van het
voedingssignaal (door capacitieve koppeling) te
vermijden.
De peildiepte is bij mantelleidingen en kabels
verschillend omdat de afzonderlijke aders in de
mantel gedraaid zijn.
De overgangsweerstand van een draadbreuk moet groter dan 100k? zijn. De overgangsweer-
stand kan met elke multimeter worden bepaald.
Omcirkel de fout systematisch door de gevoeligheid te wijzigen.
Door toets 4 van »LEVEL I« op »LEVEL III« over te schakelen, wordt de reikwijdte ongeveer
vijfmaal vergroot.
Instelling: handmatige modus, minimale gevoeligheid. Peildiepte max. 2 m
F
Fluke 2042
kHandleiding
7
C
17