In de terugloopunit (TLU) zit een voorraad water. Wanneer de zon
schijnt, start de collectorpomp in de TLU. Deze pomp pompt het
water door de collector, waar het water wordt opgewarmd. Het
warme water circuleert naar de warmtewisselaar in de TLU, hierin
geeft het water zijn warmte af aan het bronwatercircuit.
Het collectorcircuit is een gesloten circuit; dit water komt niet in
aanraking met het bronwater. Wanneer de collectorpomp
nl
uitschakelt, loopt het water uit de collector terug naar de TLU. De
collector is dan leeg. Dit voorkomt dat de collector kapotvriest of
oververhit.
In de TLU zit de systeempomp, deze circuleert bronwater van de
bron naar de warmtewisselaar, in de warmtewisselaar wordt het
bronwater opgewarmd. Het warme bronwater komt terug in het
bronwatercircuit. Op deze manier wordt de bron opgewarmd
waardoor het rendement van de warmtepomp toeneemt.
Het terugloopsysteem heeft als voordeel dat het collectorcircuit
gevuld kan worden met tapwater. Het systeem is hierdoor
onderhoudsvrij. Dit in tegenstelling tot continu gevulde collectoren,
die gevuld moeten worden met glycol om bevriezing te voorkomen.
Deze glycol moet regelmatig vervangen worden.
10
2.3.1. De regeling van het systeem
Elke 2 uur schakelt de systeempomp in op maximaal toerental. Dit
is systeemstatus Pr (Pre-running, voordraaien).
Na ca. 120 seconden wordt de temperatuur in het collectorcircuit
vergeleken met de temperatuur in het broncircuit. Als de
temperatuur in het collectorcircuit hoog genoeg is om het
broncircuit op te warmen, schakelt het systeem naar status Fill
Collector (Cr). Als de temperatuur in het collectorcircuit te laag is
om de bron op te warmen, schakelt het systeem naar de ruststatus.
In status Fill Collector wordt de collectorpomp ingeschakeld om de
collector te vullen. De systeempomp schakelt over op een lager
toerental.
Na ca. 2 minuten schakelt het systeem naar systeemstatus
Collectorbedrijf (Cr). Het toerental van beide pompen is nu
afhankelijk van het verschil tussen de collectortemperatuur en de
brontemperatuur.
Wanneer het verschil tussen de collectortemperatuur en de
brontemperatuur minder dan ongeveer 2 °C is geworden, of als de
brontemperatuur 23 °C heeft bereikt, schakelt de collectorpomp
uit. De systeempomp loopt dan nog even door om alle ingevangen
zonne-energie te verzamelen in de bron. Dit is systeemstatus Ar
(After-running, nadraaien). Daarna schakelt de systeempomp uit en
komt het systeem in de ruststatus.
Op een zonnige dag kan de temperatuur van de lege collector
oplopen tot ca. 180 °C. In dit geval zal het systeem niet inschakelen,
maar wachten totdat de temperatuur van de collector daalt.
De pompen kunnen een pulserend geluid maken, dit is normaal: het
toerental van de pompen wordt geregeld via een energiezuinige
puls-pauzeregeling.
2.3.2. Beveiliging
Als de collectortemperatuur 3 °C of minder is, wordt het
inschakelverschil verhoogd van 10 °C naar 25 °C. Dit zorgt ervoor
dat de collectorpomp niet vroegtijdig start en er mogelijk
bevriezingsgevaar ontstaat. Indien de collectortemperatuur weer
boven de 3 °C stijgt, wordt het verhoogde inschakelverschil nog 24
uur aangehouden.
Wanneer de zonneboiler zijn maximale temperatuur bereikt,
schakelt de collectorpomp uit. Dit voorkomt oververhitting van het
water.