3.2
Functiebeschrijving
Het verwarmingsapparaat verwarmt bestuurderscabine, laadruimte, voertuiginte
rieur of ontdooit voertuigruiten. Het verwarmingsapparaat werkt onafhankelijk
van de voertuigmotor en is aangesloten op de elektrische installatie van het voer
tuig.
4
Bediening
4.1
Aanwijzingen bij bediening
WAARSCHUWING
Explosiegevaar in omgevingen met brandbare dampen, brand-
baar stof en gevaarlijke stoffen
Zware verbrandingen
Verwarmingsapparaat uitschakelen bij tankstations en tankinstallaties
X
X
alsmede in de buurt van brandstof, kolen, hout of graanopslag.
WAARSCHUWING
Inademen van uitlaatgassen in gesloten ruimtes
Vergiftiging en verstikking
Verwarmingsapparaat nooit, ook niet met geprogrammeerde inscha
X
X
keltijd, in gesloten ruimtes zoals garages of werkplaatsen zonder uit
laatgasafzuiging gebruiken.
4.2
Verwarmingsapparaat bedienen
Zie bijgevoegde bedieningshandleiding van het bedieningselement.
X
X
4.3
Geschikte brandstof gebruiken
Het verwarmingsapparaat is aangesloten op de voertuigtank of op een afzonderli
jke brandstoftank.
Geschikte brandstof gebruiken (zie „Technische gegevens").
X
X
5