BEDIENING EN GEBRUIK
4
4.1
V
EILIGHEID TIJDENS GEBRUIK
•
De bouwlift mag niet voor personenvervoer of als klimvoorziening gebruikt
worden.
•
De bouwlift mag niet vanaf het platform worden bediend.
•
Plaats lasten zorgvuldig op het platform, zodat de last niet verschuift of van het
platform valt. Vervoer klein of los materiaal uitsluitend in bakken.
•
Plaats de last zo dicht mogelijk bij de mast.
•
Zorg ervoor dat de last niet uitsteekt buiten het platform of boven de
afscherming.
•
Zorg voor voldoende verlichting.
•
Luiken in de omkasting en alle afschermingen moeten gesloten zijn tijdens het
gebruik en als de lift onbeheerd is.
•
Bij storm van windkracht 7 of hoger mag de lift niet gebruikt worden.
Als u de lift onbeheerd achterlaat:
•
Beveilig de bouwlift tegen onrechtmatig gebruik:
•
Breng de liftwagen naar de laagste stand.
•
Zet de hoofdschakelaar op de grondkast uit, en zet de schakelaar op slot
met een hangslot.
•
Zorg dat de lift omheind is door een afgesloten omheining.
4.2
D
E SPANNING INSCHAKELEN
Schakel de spanning in:
1. Als u een diefstalbeveiliging op de kabelton hebt geplaatst: verwijder deze dan
(zie "Diefstalbeveiliging" op pagina 21).
2. Op de grondkast, zet de hoofdschakelaar op ON.
3. Controleer de fasewachter: de 2 lampjes van de fasewachter moeten allebei
branden.
Als een of beide lampjes niet branden, controleer dan de voeding.
Versie 1.1
19