8.2
Voorzorgsmaatregelen bij de
inbedrijfstelling
GEVAAR: GEVAAR VOOR ELEKTROCUTIE
GEVAAR: RISICO OM ZICH TE VERBRANDEN
VOORZICHTIG
Laat het systeem NIET proefdraaien terwijl aan de
binnenunits wordt gewerkt.
Bij het proefdraaien zullen NIET alleen de buitenunit, maar
ook de aangesloten binnenunit werken. Tijdens het
proefdraaien aan een binnenunit werken is gevaarlijk.
VOORZICHTIG
Steek GEEN vingers, stokken of andere voorwerpen in de
luchtinlaat of -uitlaat. Verwijder de ventilatorafscherming
NIET. Wanneer de ventilator met hoge snelheid draait, zou
dit letsels veroorzaken.
INFORMATIE
Gedurende de eerste bedrijfsperiode van de unit kan het
nodige opgenomen vermogen hoger zijn dan dat vermeld
op het typeplaatje van deze unit. Dit fenomeen wordt
veroorzaakt door de compressor, die een continue looptijd
van 50 uur nodig heeft voordat een vlotte werking en
stabiel stroomverbruik wordt gerealiseerd.
OPMERKING
Schakel de voeding ten minste 6 uur voor gebruik in om de
carterverwarming
van
compressor te beschermen.
Tijdens de testfunctie starten de buitenunit en de binnenunits op.
Controleer of de voorbereidingen van alle binnen- en buitenunits
voltooid zijn (lokale leidingen, elektrische bedrading, ontluchten, ...).
Raadpleeg ook de montagehandleiding van de buitenunit voor meer
informatie.
8.3
Checklist voor de inbedrijfstelling
Controleer na de installatie van de unit eerst de volgende punten. De
unit MOET worden gesloten nadat alle onderstaande controles zijn
uitgevoerd; ALLEEN dan kunt u de unit opstarten.
Lees de volledige instructies voor installatie en gebruik,
zoals beschreven in de uitgebreide handleiding voor de
installateur en de gebruiker.
Installatie
Controleer of de unit correct is geïnstalleerd om
abnormale geluiden en trillingen te voorkomen bij het
opstarten van de unit.
Lokale bedrading
Controleer of de lokale bedrading overeenkomstig de in
hoofdstuk
"6.7 De elektrische bedrading aansluiten" op
pagina 17
beschreven instructies, de bedradingsschema's
en de geldende wetgeving is uitgevoerd.
Voedingsspanning
Controleer
de
voedingsspanning
voedingspaneel. De spanning MOET overeenstemmen
met de spanning op het identificatieplaatje van de unit.
Aardingsbedrading
Controleer of de aardingskabels goed zijn aangesloten en
de aardingsklemmen stevig zijn vastgemaakt.
SEHVX20~64BAW
Inverter-warmtepompkoelerunit met afzonderlijke watermodule
4P508020-1 – 2017.10
stroom
te
voorzien
en
de
op
het
lokale
Isolatietest van het hoofdvoedingscircuit
Controleer met behulp van een megger van 500 V of een
isolatiebestendigheid van 2 MΩ of meer is bereikt. Breng
hiervoor een spanning van 500 V DC aan tussen de
voedingsklemmen en de aarding. Gebruik de megger
NOOIT voor de transmissiebedrading.
Zekeringen, stroomonderbrekers of beveiligingen
Controleer of de zekeringen, de stroomonderbrekers of de
lokaal geïnstalleerde beveiligingen van het in het
hoofdstuk
"5.5.3 Vereisten
pagina 14
vermelde type en grootte zijn. Controleer of er
geen zekering of beveiliging is overbrugd.
Interne bedrading
Controleer of er geen losse aansluitingen of beschadigde
elektrische
componenten
componentenkast en binnenin de unit zichtbaar zijn.
Draairichting van de pomp
Als de bedrading van de driefasige voedingsingang van
de watermodule verkeerd is (X1M), kan de pomp in de
verkeerde richting draaien. In dat geval kan de pomp
langzaam oververhit geraken omdat er minder lucht
stroomt, kan de ventilator minder goed werken en de
motor meer stroom verbruiken. De indicator op het
ventilatordeksel van de pompmotor geeft de draairichting
van de pomp aan. Kijk de werking van deze indicator na
voordat u de unit de eerste keer opstart of wanneer de
stand van de indicator is veranderd. Als de indicator op
het witte/reflecterende deel staat, schakel de voeding uit
en wissel twee van de inkomende voedingsdraden op
X1M om. De juiste draairichting wordt ook aangegeven
door pijlen op het ventilatordeksel van de pompmotor.
a
a = indicator draairichting van de pomp
Leidingdiameter en leidingisolatie
Installeer leidingen met de juiste diameter en isoleer ze
zoals voorgeschreven.
Het ontluchtingsventiel staat open (minstens 2 draaien).
Afsluiters
Controleer of de afsluitkleppen goed geïnstalleerd zijn en
helemaal open staan.
Filter
Controleer of het filter goed geïnstalleerd is.
Beschadigde onderdelen
Controleer de binnenkant van de unit op beschadigde
onderdelen of platgedrukte leidingen.
Solderen
Pas op dat u de leidingisolatie niet beschadigt bij het
solderen van lokale leidingen.
Waterlekken
Controleer de binnenkant van de unit op waterlekken.
Probeer eventuele waterlekken te repareren. Als u het lek
niet kunt repareren, sluit de afsluiters van de waterinlaat
en -uitlaat af en neem contact op met uw lokale verdeler.
Uitgebreide handleiding voor de installateur en de gebruiker
8 Inbedrijfstelling
voor
beveiligingen" op
in
de
elektrische
29