Vacuümpomp
inschakelen
Inlaatdruk,
uitlaatdruk
20999909_NL_RE_RZ_V7_230523
5
5
Inbedrijfstelling (werking)
Inbedrijfstelling (werking)
5.1 Inschakelen
5.1
Inschakelen
Vacuümpomp inschakelen
(1)
> Schakel de kantelschakelaar (1) in – schakelstand I.
5.2 Werking
5.2
Werking
Warm-up (opwarmtijd)
> Houd rekening met de opwarmtijd tot aan de volledige capa-
citeit van de vacuümpomp. De vacuümpomp bereikt nor-
maal de gespecificeerde pompsnelheid en het uiteindelijke
vacuüm, evenals de damptolerantie na 30 minuten.
> Gebruik indien nodig een zuigleidingklep of isolatieklep in de
inlaatleiding om de vacuümpomp te isoleren van het opwar-
men van de toepassing.
Bedrijfscondities
> Het afpompen kan bij een willekeurige druk aan de inlaat,
evenwel maximaal bij atmosfeerdruk, worden gestart.
> De pomp mag alleen bij een druk van maximaal 1,1 bar
(absoluut) op de uitlaat worden gestart.
> Permanente werking is bij iedere druk lager dan de atmosferi-
sche druk mogelijk.
> Indien gas of inert gas op de pomp, de gasballast of een ven-
tilatieventiel wordt aangesloten, moet de druk op maximaal
1,2 bar absoluut worden begrensd.
Inbedrijfstelling (werking)
43