Meting
2.3 Instelmeting
Met de Instelmeting kunt u basisinstellingen voor het voertuig verrichten.
MENU
F2: OFF. METING
F4: INSTELMETING
F6: POMP
Afb. 2-13
Aanwijzingen van de noodzakelijke maatregelen om aan de voorgeschreven meetnauwkeurigheden te
voldoen, vindt u in hoofdstuk 2.2.1.
Sonde aansluiten:
• Steek de sonde minstens 30 cm in de uitlaatpijp.
− De uitlaat moet afgesloten zijn (valse lucht beinvloedt de meting).
− De afzuiginstallatie mag niet direkt bij de uitlaat gemonteerd worden ( beinvloedt de meting).
− De sonde moet 30 cm in de uitlaatpijp zitten (uitlaatgasstoten kunnen de meting beinvloeden).
Meten:
APPARAAT
WARMT OP
14
WACHTEN
MINUTEN MAX.
Afb. 2-14
DICHTHEITDSTEST
SONDE AFSLUITEN
Afb. 2-15
2-12
Kies INSTELMETING (F4).
Het apparaat stabiliseert gedurende 15 min , als het nog niet lang
genoeg in bedrijf is ( de resterende wachttijd wordt aangegeven).
Het apparaat warmt elke keer bij het aanzetten op. Laat het
NB:
apparaat op Stand-by staan (hoofdmenu).
Een maal per dag moet een lektest uitgevoerd worden, volg de
aanwijzingen op het scherm.
Tijdens de lektest moeten sonde en slang op het apaaraat
NB:
aangesloten zijn!.
Als de lektest fouten geeft, vindt u in Hfdst 4.10 nadere
informatie.
AVL Digas 4000 light
Handleiding