Luchtfilter schoonmaken
Demonteer het cilinderdeksel en verwijder het filter. Maak het
schoon in een warm sopje van water en zeep. Controleer of
het filter droog is voor u het terugplaatst.
Na een lange gebruiksperiode kan het luchtfilter niet meer
worden gereinigd. Daarom moet het filter regelmatig
vervangen worden. Een beschadigd luchtfilter moet altijd
vervangen worden.
Wordt de machine onder stoffige omstandigheden gebruikt,
moet het luchtfilter geolied worden. Zie de aanwijzingen in het
hoofdstuk Luchtfilter oliën.
Luchtfilter oliën
Gebruik altijd HUSQVARNA filterolie, artikelnr. 531 00 92-48.
De filterolie bevat een oplosmiddel zodat het makkelijk
gelijkmatig in het filter kan worden verdeeld. Vermijd daarom
contact met de huid.
Doe het filter in een plastic zak en giet de filterolie erbij.
Kneed de plastic zak om de olie te verdelen. Knijp het filter in
de plastic zak uit en giet de overgebleven olie weg voordat het
filter op de machine wordt gemonteerd. Gebruik nooit gewone
motorolie. Deze zakt zeer snel door het filter naar beneden en
blijft dan op de bodem liggen.
Hoekoverbrenging
De hoekoverbrenging is af fabriek gevuld met een geschikte
hoeveelheid vet. Voor u de machine in gebruik neemt, moet u
controleren of de overbrenging voor 3/4 gevuld is met vet.
Gebruik HUSQVARNA speciaalvet.
Het smeermiddel in het transmissiehuis moet normaal gezien
alleen vervangen worden in geval van een reparatie.
22 –
Dutch
ONDERHOUD
Onderhoudsschema
Hieronder worden algemene onderhoudsvoorschriften
opgesomd.
Dagelijks onderhoud
1
5
9
1 Maak de machine uitwendig schoon.
2 Controleer of de delen van de gashendel goed werken.
(Gashendelvergrendeling en gashendel.)
3 Controleer of de stopschakelaar werkt.
4 Controleer of het handvat en het stuur heel zijn en goed
vast zitten.
5 Controleer of de snijuitrusting niet roteert bij stationair
draaien.
6 Maak het luchtfilter schoon. Vervang het indien nodig.
7 Controleer of de beschermkap niet beschadigd is en geen
barsten vertoont. Vervang de beschermkap als ze
gebarsten is of slagen te verduren gehad heeft.
8 Controleer of de trimmerkop onbeschadigd is en geen
barsten vertoont. Vervang de trimmerkop indien nodig.
9 Controleer of de borgmoer goed vastgedraaid is.
10 Controleer of de bouten en moeren en vastgedraaid zijn.
11 Controleer of het draagstel niet beschadigd is.
12 Controleer of het blad goed gecentreerd is, scherp is en
geen barsten vertoont. Een slecht gecentreerd blad
veroorzaakt trillingen die de machine kunnen
beschadigen.
13 Controleer of de transportbeschermkap van het blad niet
beschadigd is en of ze goed kan vastgezet worden.
14 Controleer of er brandstof lekt uit motor, tank of
brandstofleidingen.
3
2
6
7
10
11
13
14
4
8
12