Inhoudsopgave
Advertenties
Lucht/water-warmtepomp
19.3 Opmerking vóór seizoensgebonden gebruik
(1) Controleer of de luchtinlaten en -uitlaten van de binnen- en buitenunits geblokkeerd zijn
(2) Controleer of de aardverbinding betrouwbaar is of niet
(3) Als de unit wordt opgestart nadat hij lange tijd niet is gebruikt, moet hij 8 uur voor het gebruik worden
ingeschakeld zodat de buitencompressor kan voorverwarmen
(4) Voorzorgsmaatregelen voor vorstbeveiliging in de winter
Bij temperaturen onder nul in de winter moet antivriesvloeistof aan het watercircuit worden toegevoegd en
moeten de externe waterleidingen goed worden geïsoleerd. Als antivriesvloeistof wordt een glycoloplossing
aanbevolen.
Concentratie
Bevriezingstemp.
%
4.6
8.4
12.2
16
LET OP: "Concentratie" in bovenstaande tabel verwijst naar de massaconcentratie.
19.4 Veiligheidsoverwegingen
(1) Drukontlasting van het waterreservoir
Het water kan uit de afvoerleiding van de overdrukinrichting druppelen en deze leiding moet zich in de open
lucht bevinden.
De overdrukinrichting moet regelmatig worden ingeschakeld om kalkaanslag te verwijderen en te controleren of
zij niet verstopt is.
Een afvoerleiding die is aangesloten op de overdrukinrichting, moet te allen tijde naar beneden gericht en in
een vorstvrije omgeving worden geïnstalleerd.
(2) Installatie van de veiligheidsklep van het waterreservoir
De druk van het waterreservoir zal tijdens het verwarmen geleidelijk toenemen en een veiligheidsklep is nodig
om wat water af te voeren voor drukontlasting. Als deze klep niet of verkeerd geïnstalleerd wordt, kan dit leiden
tot uitzetting, vervorming of beschadiging van het waterreservoir en zelfs tot persoonlijk letsel. De pijl → van de
veiligheidsklep van het waterreservoir moet in de richting van het waterreservoir wijzen. Er is geen afsluiter of
terugslagklep nodig tussen de veiligheidsklep en het waterreservoir, omdat de veiligheidsklep dan niet zou
werken. De afvoerslang is nodig voor de installatie van de veiligheidsklep, en deze moet stevig worden
bevestigd. De afvoerslang moet op natuurlijke wijze naar beneden in de vloerafvoer worden geleid, zonder bolle
buiging, verdraaiing of plooiing. Overlengte van de afvoerslang in de vloerafvoer moet worden afgesneden in
geval van slechte afvoer of bevriezing van het water bij lage atmosferische temperaturen. De aanbevolen
werkdruk voor de veiligheidsklep is 0,7MPa, hetzelfde als voor het waterreservoir. Het is noodzakelijk aan deze
eis voor de doorsnede van de veiligheidsklep te voldoen; anders zou het waterreservoir niet normaal werken.
De afvoerleiding moet naar beneden lopen en aangesloten zijn op de vloerafvoer. De uitlaat van deze leiding
moet lager liggen dan de bodem van het waterreservoir. Voor de afvoerleiding is een afsluiter nodig, die op een
plaats moet worden geïnstalleerd waar het gemakkelijk
gebruikt kan worden.
Installatiewijze 1 van de veiligheidsklep van het leidingwater (inlaatwaterdruk =0.1~0.5MPa)
Concentratie
°C
%
-2
19.8
-4
23.6
-5
27.4
-7
31.2
Bevriezingstemp.
Concentratie
°C
-10
-13
-15
-17
①
②
① Veiligheidsklep
② Filter
Afvoer
52
M O NO B L O C TY P E
Bevriezingstemp.
%
°C
35
-21
38.8
-26
42.6
-29
46.4
-33
Advertenties
Inhoudsopgave
