BEDIENING VAN NETWERKCAMERA DIE WORDT AANGESLOTEN
PTZ-bediening
Als de aangesloten netwerkcamera een PTZ-camera is, wordt het icoon <
camera's. Wanneer het kanaal van de camera is geselecteerd, kan de PTZ worden bediend.
a
b
c
d
Naam
Uitzoomen/Inzoomen
Voor het instellen van de zoom van de camera om het beeld te vergroten of te verkleinen.
a
Simpele focus
Voor het scherpstellen van het camerabeeld.
b
Stelt de vooraf ingestelde positie in waar de camera naartoe moet worden verplaatst en
Voorinstelling
selecteert de gewenste voorstelling om naar de ingestelde positie te bewegen.
Draaien
De camera beweegt heen en weer tussen een ingesteld beginpunt en eindpunt.
c
Groep
Beweegt naar het geselecteerde pad door voorinstellingen te combineren.
Tour
Beweegt naar het ingestelde pad door verschillende groepen te combineren.
Traject
De camera beweegt langs het ingestelde pad.
Instellen
De voorinstelling die wordt ingesteld, wordt opgeslagen en weergegeven in de lijst.
d
Wissen
Wist de lijst met geselecteerde voorinstellingen.
e
Lijst met
Toont een lijst met opgeslagen voorinstellingen.
p
voorinstellingen
> weergegeven in de lijst met
PTZ
A
PTZ
A
PTZ
e
A
f
Beschrijving
De digitale PTZ-functie (D-PTZ) gebruiken
1. Registreer een camera die het D-PTZ-profiel ondersteunt.
De D-PTZ-functie kan alleen worden gebruikt voor camera's die het D-PTZ-profiel ondersteunen.
`
2. Naast camera's die normale PTZ ondersteunen, kunnen camera's die D-PTZ-ondersteunen ook live-
beelden bedienen met behulp van enkele menu's met functies voor <PTZ-bediening>.
Raadpleeg de handleiding van de camera voor meer ondersteunende functies.
`
De digitale PTZ-functie gebruiken in het scherm voor Dewarping
1. Klik in het scherm Dewarping op het icoon.
2. Plaats de cursor in het scherm en versleep deze als bediening.
Een voorinstelling instellen
1. Klik op het tabblad <
>.
2. Klik op de knop < Inst. > om naar venster "Voorinstellingen" te gaan.
3. Klik op <
> om de in te stellen volgorde voor voorinstellingen te selecteren.
4. Voer de naam van de voorinstelling in.
5. Gebruik de pijltoetsen om de camera naar dit punt in te stellen.
6. Klik op de knop < Opslaan >.
Een voorinstelling uitvoeren
1. Klik op het tabblad <
>.
2. Klik in de lijst op de voorinstelling die moet worden uitgevoerd.
De cameralens beweegt naar de ingestelde positie.
Bij het uitvoeren van Draaien (autom. pannen), Groep (scannen), Tour of
Traject (patroon)
De methode voor het uitvoeren van elke functie is hetzelfde als de werkingsmethode van de voorinstelling.
Raadpleeg de handleiding van de camera voor informatie over het gebruik hiervan.
Het kan voorkomen dat slechts een deel van de functies beschikbaar is; dit hangt af van de mogelijkheden van de camera.
`
Nederlands_61