2
Zelftest
Regelmatig worden door de branderautomaat de aangesloten sensoren
gecontroleerd. Tijdens de controle voert de automaat geen andere taken uit.
3
Ventileren
Bij het starten van het toestel wordt allereerst de ventilator naar het starttoerental
gebracht. Als het starttoerental is bereikt wordt de brander ontstoken. Code
eveneens zichtbaar als er na het stoppen van de brander wordt nageventileerd.
4
Ontsteken
Als de ventilator het starttoerental heeft bereikt vindt de ontsteking van de brander
middels elektrische vonken plaats. Tijdens het ontsteken is code
Indien de brander niet ontsteekt dan vindt na ongeveer 15 seconden een nieuwe
ontsteekpoging plaats. Als na 4 ontsteekpogingen de brander nog niet brandt dan
valt de automaat in storing. Zie § 7.3.1.
5
CV-bedrijf
Op de automaat kan een aan/uit thermostaat, een OpenTherm thermostaat, een
buitenvoeler of een combinatie met de laatste aangesloten worden (Zie § 4.4.3
Bij een warmtevraag afkomstig van een thermostaat volgt na het aanlopen van de
3
ventilator (code
) het ontsteken (code
Tijdens CV-bedrijf wordt het toerental van de ventilator en daarmee het vermogen
van het toestel aangepast zodanig dat de temperatuur van het CV-water naar de
gewenste CV-aanvoertemperatuur toe geregeld wordt. Wanneer een aan/uit
thermostaat is aangesloten, is dit de op het display ingestelde CV-
aanvoertemperatuur. In het geval van een OpenTherm thermostaat wordt de
gewenste CV-aanvoertemperatuur door de thermostaat bepaald. Bij een buitenvoeler
wordt de gewenste CV-aanvoertemperatuur bepaald door de in de branderautomaat
geprogrammeerde stooklijn. Voor de laatste twee situaties geldt echter als maximum
de op het display ingestelde temperatuur.
De CV-aanvoertemperatuur kan ingesteld worden tussen 30 en 90°C (Zie § 6.1).
Door de servicetoets in te drukken tijdens CV-bedrijf kan de werkelijke CV-
aanvoertemperatuur afgelezen worden.
6
Tapwaterbedrijf
Kompakt Solo HRE A in combinatie met indirect gestookte boiler
De warmwatervoorziening heeft voorrang op de verwarming. Bij toepassing van een
boilersensor zal, als door de boilersensor een temperatuur van 5 graden lager dan
de ingestelde waarde wordt gedetecteerd, een eventuele CV-vraag onderbroken
worden. Na het aanlopen van de ventilator (code
komt de automaat in tapwaterbedrijf (code
boilerthermostaat zal de warmtevraag starten bij het openen van de thermostaat en
eindigen als de thermostaat weer sluit. Het toerental van de ventilator, en daarmee
het vermogen van het toestel, wordt in dat geval geregeld door de automaat op basis
van een vaste aanvoertemperatuur. De watertemperatuur kan worden ingesteld
tussen 40°C en 65°C. De ingestelde boilertemperatuur wordt tijdens tapwaterbedrijf
op het bedieningspaneel getoond. Door de servicetoets in te drukken tijdens
tapwaterbedrijf, kan de werkelijke boilertemperatuur afgelezen worden.
2.4 PC Interface
De automaat is voorzien van een interface voor een PC. Door middel van een
speciale kabel en bijbehorende Intergas Diagnostic Software (IDS) kan een PC
aangesloten worden. Met deze voorziening is het mogelijk om het gedrag van de
automaat, het toestel en de verwarmingsinstallatie over een lange periode te volgen.
Intergas Verwarming BV
4
zichtbaar.
4
) en de CV-bedrijfstoestand (code
3
) en het ontsteken (code
6
). Bij toepassing van een
3
is
5
).
4
)
6