Alarmfunctie
Alarmfunctie configureren
Om de functie te kunnen gebruiken, dient u:
•
de alarmnummers op te slaan en
•
de alarmfunctie in te schakelen.
Eerste configuratie van de alarmfunctie
Als u de toets
(
pagina 10). Vervolgens kunt u het alarmnummer onder de snelkiestoets
opslaan.
¤
In de ruststand de snelkiestoets
¤
Noodfunctie activeren
Bestemmingsnummer invoeren:
U kunt drie overige nummers invoeren:
¤
Volgende nummer?
Bevestig met Ja als u overige alarmnummers wilt invoeren en voer vervolgens de nummers
in. Bevestig met Nee als u geen verdere alarmnummers wilt invoeren.
Op het display staat Opgeslagen.
De alarmfunctie is nu geconfigureerd en wordt automatisch ingeschakeld.
•
Als uw toestel aangesloten is op een telefoonsysteem, moet u eventueel de netlijn-
code (nummer voor een buitenlijn) als eerste cijfer van uw vermelding invoeren,
(
de gebruiksaanwijzing van uw telefoonsysteem).
•
Om te controleren of de alarmfunctie op de juiste manier is geconfigureerd, kunt u
een test uitvoeren. Bij een dergelijke test mogen de politie, ambulancedienst of
brandweer niet als bestemming worden gebruikt!
Alarmnummers wijzigen
¤
Menu
Instellingen
(vermelding 1 tot 4 selecteren)
Nummer en naam invoeren zoals hierboven beschreven.
Alarmnummers wissen
¤
Menu
Instellingen
(vermelding 1 tot 4 selecteren)
De vermelding is gewist.
Alarmfunctie in-/uitschakelen
¤
Menu
Instellingen
OK (
= aan) . . . de toets
28
al gebruikt als snelkiestoets, moet u eerst dit nummer wissen
op de handset indrukken.
OK (
= ingeschakeld)
Nummer invoeren
OK
Alarmmode
Menu
OK
Alarmmode
Menu
OK
Alarmmode
licht op
Beschikbaarheid en bediening van de functies
kunnen afwijken van uw toestel.
OK
Naam invoeren
OK
Alarmnummers
Invoer wijzigen
OK
OK
Alarmnummers
Invoer wissen
OK
OK
Inschakelen
OK
OK
OK
de en fr it nl