Ingebruikname
Controle van de automaat
Ontsteking
Instelling en controle van de beveiligingen
Controle van de werkingscyclus
•
Het handbediende kwartslagventiel van
de brandstoftoevoer openen en
onmiddellijk weer sluiten.
•
De brander onder spanning zetten.
•
Op het controlepaneel de stand werking
kiezen.
•
Het thermostatische circuit sluiten
•
De werking van de bedienings- en
veiligheidskoffer ontgrendelen en
controleren.
Het programma dient als volgt te verlopen:
–
voorventilatie 20s
–
ontsteking van de elektroden 3s
–
openen van de ventielen
–
sluiten van de ventielen ten hoogste
3s na het openen ervan.
–
uitschakelen van de brander ten
gevolge van gebrek aan gasdruk of
vergrendelen van de bedienings- en
veiligheidskoffer ten gevolge van
verdwijnen van de vlam.
Bij twijfel, de hiervoor beschreven test
opnieuw doorvoeren.
Alleen na deze uiterst belangrijke
controle-operatie van de werking is de
ontsteking mogelijk.
2-trapsbrander
Waarschuwing:
De ontsteking mag worden
uitgevoerd als alle voorwaarden die
in de vorige hoofdstukken werden
opgenoemd in acht genomen
worden, met name de voorinstelling
in situ van de brandstoftoevoer.
•
Een microamperemeter met
schaalverdeling 0 - 50µA DC met de
juiste polariteit aansluiten in plaats van
de ionisatiebrug.
•
Manometers vóór en na het ventiel plaatsen.
•
De 4-polige stekker afkoppelen
(regelthermostaat 2e trap)
•
De brandstofventielen openen
•
Het thermostatische circuit sluiten
•
De bedienings- en veiligheidsautomaat
ontgrendelen
De brander wordt ontstoken in de 1e trap.
De kwaliteit van de ontsteking beoordelen.
•
8 seconden wachten en de 4-polige
stekker opnieuw aansluiten.
De brander werkt in de 2e trap.
12
•
De verbranding controleren: CO- en
CO
-index.
2
•
De ionisatiestroom aflezen (waarde
begrepen tussen 15 en 25µA).
•
Het gasdebiet aan de meter meten.
•
Het gasdebiet bijregelen door in te
grijpen op de drukregelaar
•
Het luchtdebiet bijregelen door op nok I
van de servomotor in te grijpen
–
Het luchtdebiet in de 2e trap verhogen door
de waarde afgelezen op de gegradueerde
cilinder van nok I te verhogen. Dit heeft
onmiddellijk effect.
–
Het luchtdebiet in de 2e trap
verminderen door de waarde afgelezen
op de gegradueerde cilinder van nok I
te verminderen.
De 4-polige stekker even afkoppelen,
en vervolgens opnieuw aansluiten. Nok
I neemt zijn nieuwe stand in.
•
De kwaliteit van de ontsteking, de
overgang van de ene trap op de andere,
en de verbranding optimaliseren door in
te grijpen op:
–
de instelling van het momenteel debiet
van ventiel MB ZRDLE...
•
De dop sleutel B rechtsom draaien pijl -:
het debiet vermindert, en omgekeerd.
De ontsteking wordt soepeler.
–
de instelling van de secundaire lucht maat Y.
•
De knop A in de richting van
pijl - draaien:
De CO
-index verhoogt en omgekeerd.
2
Een wijziging van maat Y kan een
correctie van het luchtdebiet vergen.
•
De verbranding controleren:
–
de CO
-index is hoger dan
2
G20 - G25
9,5 %,
G31
12 %
–
de CO-index is lager dan 50ppm
–
de NOx-index is lager dan
G20 - G25
40ppm.
De door de constructeur van de ketel
voorgeschreven temperatuur van de
rookgassen in acht nemen om het vereiste
nuttige rendement te bereiken.
•
De brander uitschakelen.
•
De 4-polige stekker afkoppelen
•
Opnieuw in werking stellen in trap 1.
•
De verbranding controleren: CO- en
CO
-indexen
2
De instelling van maat Y en het momenteel
debiet niet meer wijzigen.
•
De ionisatiestroomsterkte aflezen
•
Het gasdebiet aan de meter meten
•
Het gasdediet bijregelen door op kroon D
in te grijpen.
•
Het luchtdebiet bijregelen door in te grijpen
op nok IV van de servomotor.
–
Het luchtdebiet in de eerste trap
verhogen door de waarde afgelezen op
de gegradueerde cilinder van nok IV te
verhogen.
–
Het luchtdebiet verminderen door de
waarde afgelezen op de gegradueerde
cilinder van nok IV te verminderen. Dit
heeft onmiddellijk effect.
•
De borgschroef van het ventiel opnieuw
vastschroeven.
•
De brander stilleggen.
•
De 4-polige stekker aansluiten.
0201 / 13 007 460D
•
De brander opnieuw starten.
De werking beoordelen:
bij de ontsteking, bij verandering van
werkingstrap, bij verhoging of verlaging van
het vermogen.
•
Controleer, terwijl de brander in werking
is, en met behulp van een schuimend
product dat hiertoe geschikt is, de
dichtheid van de verbindingen van de
gasverdeelpijp. Geen enkel lek mag
worden vastgesteld.
•
Controleer de beveiligingen.
Instelling en controle van de beveiligingen.
Gaspressostaat
•
Op de minimale distributiedruk instellen.
Brander in werking
•
Het handbediende kwartslagventiel
brandstof langzaam sluiten.
De brander moet stilvallen, wegens gebrek
aan gasdruk.
•
Het handbediende kwartslagventiel
opnieuw openen.
De brander start automatisch. De
pressostaat is ingesteld.
•
De kap bevestigen en vastschroeven.
Luchtpressostaat.
Brander in werking bij ontstekingsdebiet.
•
Het onderbrekingspunt van de
luchtpressostaat opzoeken (vergrendeling).
•
De afgelezen waarde met 0,9
vermenigvuldigen om het instelpunt te
vinden.
•
De brander opnieuw starten
•
De luchtinlaat van de brander geleidelijk
afsluiten
•
Controleren dat de CO-index lager dan
10000 ppm blijft alvorens de koffer
vergrendelt.
Als dat niet zo is, de instelling van de
luchtpressostaat verhogen en de test opnieuw
beginnen.
•
De gasmeetapparaten afkoppelen.
•
De drukmeetnippels opnieuw sluiten.
•
De brander opnieuw starten.
•
De dichtheid controleren.
•
Tegelijkertijd de twee kabels van de
microamperemeter afkoppelen.
De koffer moet onmiddellijk vergrendelen.
•
De ionisatiebrug opnieuw plaatsen.
•
De kappen opnieuw plaatsen
•
De koffer ontgrendelen
De brander werkt.
•
De dichtheid tussen de flens en de voorkant
van de ketel controleren.
•
De verbranding controleren in de werkelijke
gebruiksomstandigheden (deuren gesloten,
enz.) alsook de dichtheid van de
verschillende circuits.
•
De resultaten op daartoe geschikte
documenten optekenen en aan de
concessiehouder mededelen.
•
De brander in automatische werking stellen
•
De informatie noodzakelijk voor de uitbating
verspreiden.
•
Het stookplaatsplaatje op een zichtbare plek
aanbrengen.