Let op!
Indien er inregelkranen gebruikt worden bij de radiatoren en
2
vloerverwarming, maak dan gebruik van statische varianten. Gebruik
geen dynamische inregelkranen aangezien deze bij variërende flow/
pompdruk problemen kunnen geven bij de warmteopwekker(s).
9.3.5 INSTELLEN VLOERVERWARMING
Als er vloerverwarming aanwezig is, zorg dan dat de thermostaatkraan van de
mengset maximaal openstaat. Meestal kan een thermostaatkraan op 50 °C worden
ingesteld, mits de vloer dit aankan. Controleer ook of het aanwezige voetventiel
helemaal openstaat. Als er een pompsturing op de pomp zit moet deze zo laag
mogelijk worden afgesteld. Een vloerverwarming functioneert al goed bij
temperaturen vanaf 22 °C. Stel de pompsturing tussen de 25 °C en de 28 °C in om
ongewenst inschakelen van de vloerverdeler in de zomerperiode te voorkomen. Als
de instelling niet lager afgesteld kan worden moet de pompaansturing vervangen
worden voor een handmatig instelbaar model.
9.3.6 INSTELLINGEN CV-KETEL
Voor een optimale samenwerking dient de ketel gecontroleerd te worden op
bepaalde instellingen voor het maximale rendement van de totale installatie en voor
juiste warmteoverdracht.
9.3.6.1 Vermogen cv-ketel
Het vermogen van de cv-ketel moet zo laag mogelijk worden afgesteld om
pendelgedrag en te snel opwarmen te voorkomen. Een vuistregel is dat je 100 W/m2
kunt gebruiken voor de vertrekken waar gestookt wordt. Bijvoorbeeld een woonkamer
van 40 m2 en een badkamer van 5 m2 maakt samen een vermogen van 4,5 kW. De
meeste ketels kunnen tot 20% van het maximaal vermogen terug moduleren. Dit
betekent dat een ketel van 30 kW maximaal kan terug moduleren tot 6 kW, wat in veel
gevallen al te veel is.
9.3.6.2 Regelthermostaat cv-ketel
Stel de regelthermostaat van de cv-ketel zo laag mogelijk in. De Spaarpomp kan tot
maximaal 60 °C cv-water maken. Door de ketel zo laag mogelijk in te stellen kan de
Spaarpomp maximaal mee blijven draaien en kan de ketel een hoog rendement
draaien.
45