Probleem
Het onderwerp is
Er is onvoldoende licht om te
onderbelicht (te
fotograferen.
donker).
Het onderwerp is donkerder dan de
omgeving.
Het onderwerp is buiten het bereik van
de flitser.
Het onderwerp is
Het onderwerp is te dicht bij de flitser.
overbelicht (te licht).
Het onderwerp is lichter dan de
omgeving.
Er schijnt licht in de camera of er wordt
licht gereflecteerd.
De flitsermodus is zo ingesteld dat de
flitser altijd werkt.
Er loopt een verticale
Het onderwerp is te fel verlicht.
lichtstreep (rood,
paars) over het LCD-
scherm.
Er zitten witte puntjes
Het licht van de flitser reflecteerde in
of witte sterretjes op
stofdeeltjes of insecten in de lucht.
het beeld.
De flitser werkt niet.
De flitsermodus is uitgeschakeld.
Oorzaak
Oplossing
Zet de flitser aan.
Stel de belichtingscompensatie in op een positieve
waarde of gebruik de functie voor spotmetingpunten.
Wanneer u de flitser gebruikt, moet u ervoor zorgen
dat de afstand tussen lens en onderwerp maximaal 2
m is.
Verhoog de ISO-waarde (zie De ISO-waarde
wijzigen (p. 69)).
Wanneer u de flitser gebruikt, moet u ervoor zorgen dat
de afstand tussen lens en onderwerp minimaal 20 cm is.
Stel de belichtingscompensatie in op een negatieve
waarde of gebruik de functie voor spotmetingpunten.
Pas de hoek aan waarmee u de opname maakt.
Zet de flitser op een andere instelling dan Aan.
Dit is normaal bij apparatuur met CCD's en duidt niet
op een defect. (De rode lichtstreep wordt niet
opgenomen bij fotografie maar verschijnt wel in
films.)
Dit verschijnsel doet zich voor bij digitale camera's en
duidt niet op een defect.
Zet de flitser op een andere instelling dan Uit.
Problemen oplossen
103