Voordat u contact opneemt met een servicecentrum
■ Controleer het volgende
De camera kan niet worden ingeschakeld
ㆍDe batterijen bijna leeg.
→ Breng nieuwe batterijen aan. (p. 12).
ㆍDe batterijen zijn verkeerd om geplaatst.
→ Plaats de batterijen en zorg ervoor dat deze in de juiste richting zitten (+/ -).
De camera wordt tijdens het gebruik uitgeschakeld
ㆍDe batterijen zijn leeg.
→ Breng nieuwe batterijen aan.
ㆍDe camera wordt automatisch uitgeschakeld.
→ Schakel de camera weer in.
[76]
De batterijen raken snel leeg
ㆍDe camera wordt gebruikt bij lage temperaturen.
→ Zorg ervoor dat de camera warm blijft (bijvoorbeeld in uw binnenzak) en haal
deze alleen tevoorschijn om opnamen te maken.
De camera maakt geen foto's wanneer u op de ontspanknop drukt.
ㆍEr is onvoldoende geheugen beschikbaar.
→ Verwijder afbeeldingsbestanden die u niet meer nodig hebt.
ㆍDe geheugenkaart is niet geformatteerd.
→ Formatteer de geheugenkaart (p.48)
ㆍDe geheugenkaart is vol.
→ Plaats een nieuwe geheugenkaart.
ㆍDe geheugenkaart is vergrendeld.
→ Raadpleeg het foutbericht [KAART VERGRENDELD!]
ㆍDe camera is uitgeschakeld.
→ Zet de camera aan.
ㆍDe batterijen zijn leeg.
→ Breng nieuwe batterijen aan. (p.12).
ㆍDe batterijen zijn verkeerd om geplaatst.
→ Plaats de batterijen en zorg ervoor dat deze in de juiste richting zitten (+/ -).
De camera wordt plotseling uitgeschakeld tijdens het gebruik.
ㆍDe camera is uitgeschakeld vanwege een storing
→ Verwijder de batterijen en plaats deze opnieuw en schakel daarna de camera
opnieuw in.