INBOUW VAN DE SNELHEIDSSENSOR
15. De afgeschermde 2-polige kabel (blauwe en zwarte kabel) wordt nu van de doorvoering in
het schutbord naar de twee aansluitplaatsen van de sensorspoel (B 21) geleid (er hoeft
geen rekening te worden gehouden met + en –).
16. De kabel wordt met een kabelbinder (B 13) zo bevestigd dat de kabels niet met draaiende
of warm wordende delen van de wagen in aanraking kunnen komen.
17. Verwijder de assteunen en de krik.
Montage van de snelheidssensor in geval van
voorwielaandrijving
1. De sensoren aan de linker- of rechterkant op de aandrijving monteren.
Voorbeelden zijn te vinden onder J 3 en J 4
2. Die kant van de auto, waar de sensoren zullen worden aangebracht, wordt met de krik
opgetild en het wiel afgenomen, om de montage te vergemakkelijken.
3. Bevestig de houder (B 26) van de snelheidssensor met een voorhanden zijnde schroef
aan de tandwielkast, zodat er ca. 3 - 5 mm afstand tussen beoogde montageplaats van de
magneten en de sensor zit (zie K1).
4. Monteer de spoel (B 21) op de houder (B 26). Bevestigingsgat (zie K2) bepalen o.g.v.
de montage-omstandigheden ter plekke. Gebruik voor de montage moer (B 23) en
getande borgring (B 22). (zie K2).
5. Ga verder met de montagestappen 8 t/m 17 (Inbouw van de snelheidssensor aan de
cardanas).
14