Bedieningshandleiding
Veiligheidssensor
Elektrische gegevens:
Nominale bedrijfsspanning U
:
e
(gestabiliseerde voeding volgens IEC 60204-1)
Nominale bedrijfsstroom I
:
e
Vereiste nominale kortsluitstroom:
Zekeringen:
- voor variante met kabel:
omgevingstemperatuur tot 60 °C : 3,15 A
bij een omgevingstemperatuur van 65 °C: 2,5 A
bij een omgevingstemperatuur van 70 °C: 2,0 A
- voor variante met stekker:
Nominale isolatiespanning U
:
i
Nominale impulsspanningsvastheid U
Nullaststroom I
:
o
Reactietijd:
Risicotijd:
Veiligheidsklasse:
Overspanningscategorie:
Vervuilingsgraad:
EMC bestendigheid:
Elektromagnetische stoorstraling:
Veiligheidsingangen X1/X2:
Aanvaarde testimpulsduur op ingangssignaal:
- bij een testimpulsinterval van:
Classificatie:
Daling:
C1
Veiligheidsuitgangen Y1/Y2:
Nominale bedrijfsspanning U
:
e1
Lekstroom I
:
r
Nominale bedrijfsstroom I
:
e1
Gebruikscategorie:
Nominale bedrijfsspanning/-stroom U
Testimpulsduur:
Testimpulsinterval:
Classificatie:
Bron:
C1
Diagnoseuitgang:
Spanningsval:
Nominale bedrijfsspanning U
:
e2
Nominale bedrijfsstroom l
:
e2
Gebruikscategorie:
Nominale bedrijfsspanning/-stroom U
Capaciteit van de bedrading bij seriële diagnose:
2.6 Classificatie
Voorschriften:
PL:
Categorie:
PFH:
SIL:
Gebruiksduur:
24 VDC −15% / +10%
kabeldoorsnede van de
verbindingskabel in acht nemen:
omgevingstemperatuur tot 45 °C: 4,0 A
32 VDC
:
imp
< 30 ms
< 60 ms
volgens IEC 60947-5-3
volgens IEC 60947-5-3
≤ 1,0 ms
≥ 100 ms
ZVEI CB24I
Bron:
C1
C2
maakfunctie, 2-kanalig,
p-schakeling, kortsluitvast
max. 1 V onder U
< 0,5 mA
max. 0,25 A, afhankelijk
van de omgevingstemperatuur
DC-12, DC-13
/I
:
24 VDC / 0,25 A
e1
e1
≤ 1,0 ms
1.000 ms
ZVEI CB24I
Daling:
C1
p-schakelend, kortsluitvast
min. (U
max. 0,05 A
DC-12, DC-13
/I
:
24 VDC / 0,05 A
e2
e2
max. 50 nF
ISO 13849-1, IEC 61508, IEC 62061
3,6 x 10
geschikt voor toepassingen in SIL 3
3. Montage
3.1 Algemene montage-instructies
0,6 A
100 A
Neem ook de vereisten in acht van de normen ISO 12100,
ISO 14119 en ISO 14120.
De component kan in willekeurige positie gemonteerd worden.
De enige voorwaarde is dat de actieve oppervlakken van de
veiligheidssensor en de bediensleutel zich tegenover elkaar bevinden.
De behuizing van de sensor mag niet als aanslag gebruikt worden. Het
2,0 A
actieve oppervlak van de veiligheidssensor is ofwel het zijvlak met het
typeplaatje of het ronde frontvlak. De veiligheidssensor mag uitsluitend
800 V
in de zekere schakelafstanden ≤ s
0,1 A
De veiligheidssensor en de bediensleutel CST 34-.-1 of CST 34-S-2
worden met geïntegreerde montageplaat geleverd. De montageplaten
II
zijn voorzien van draaibare sleufgaten, waardoor de horizontale
III
en verticale speling tijdens de montage uitgelijnd kan worden. De
3
bevestiging gebeurt met M4 schroeven.
De veiligheidssensor en de bediensleutel kunnen met verschillende
aanlooprichting op de montageplaat geklikt worden. Beide onderdelen
worden met een bevestigingsbeugel gefixeerd.
De bediensleutels moeten via geschikte maatregelen
(gebruik van eenwegschroeven, lijmen, uitboren van de
C3
schroefkoppen, borgen met pennen) onlosmakelijk aan
de beschermvoorziening bevestigd worden en tegen
verschuiven beveiligd worden.K
e
De montageplaten moeten na de bevestiging met pennen
geborgd worden. Met het oog op de bescherming
tegen manipulatie moeten de bevestigingsbeugels
via de meegeleverde borgpennen geborgd worden.
De bediensleutels CST-S-3 en CST 180 moeten via
eenwegschroeven of door montagemaatregelen tegen
manipulatie beschermd worden.
Bij een omgevingstemperatuur van meer dan 55°C moet
de veiligheidssensor zodanig gemonteerd worden dat hij
beschermd is tegen onvrijwillige aanraking door personen.
< 5 V
– 5 V)
Om een wederzijdse beïnvloeding en een reductie van de
e
schakelafstanden te vermijden, moeten de volgende opmerkingen in
acht genomen worden:
Minimumafstand tussen twee veiligheidssensoren: 100 mm
e
4
-9
/ h
20 jaar
NL
CSS 34
en ≥ s
gebruikt worden.
ao
ar
3