2
EEN NIEUWE POD ACTIVEREN
Zodra de PDM is ingesteld, zal het apparaat u vragen of u een Pod wilt
activeren. Volg de instructies op de PDM om een nieuwe Pod te activeren.
Zorg dat u beschikt over de volgende benodigdheden:
1
+ PDM + Ongeopende Pod + Alcoholhoudend doekje
+ Injectieflacon van snelwerkende E100-insuline op kamertemperatuur
2
Was uw handen met water en zeep.
Maak de bovenkant van de injectieflacon met insuline schoon met het
alcoholhoudende doekje.
3
Verwijder de vulnaald en spuit uit de Pod-verpakking. Draai de vulnaald
rechtsom op de bovenkant van de spuit. Gebruik geen ander type naald
of vulsysteem dan de spuit die bij elke Pod wordt meegeleverd.
4
Verwijder de beschermdop van de naald. Trek lucht op in de spuit gelijk aan
de hoeveelheid insuline die u gebruikt. U moet uw spuit vullen met minstens
85 eenheden insuline. Steek de naald in de flacon en injecteer lucht.
5
Draai de injectieflacon op zijn kop en trek er traag insuline uit op. Tik tegen
de gevulde spuit om eventuele luchtbellen te verwijderen.
6
Verwijder de naald uit de injectieflacon en steek deze in de vulpoort voor
insuline op de Pod. Een pijl op de witte papieren beschermlaag wijst de
vulpoort aan. Spuit geen insuline ergens anders in de Pod in. Laat de
Pod in het bakje terwijl u deze vult met insuline.
Om te zorgen dat de Pod correct is gevuld, steekt u de vulspuit
niet in een hoek in de vulpoort.
7
Spuit insuline in de vulpoort. De Pod zal twee keer piepen. Verwijder de
naald uit de vulpoort voor insuline. Plaats de beschermdop terug op de
naald en verwijder de naald van de vulspuit.
NOOIT lucht in de vulpoort spuiten. Dit kan resulteren in onbedoelde
of onderbroken insulineafgifte.
NOOIT een Pod gebruiken als u weerstand voelt bij het indrukken van
de plunjer op de vulspuit. Dit kan resulteren in onderbroken insulineafgifte.
8
Plaats de Pod in het bakje rechts van en met aanraking van de PDM om
te zorgen dat de apparaten kunnen communiceren. Druk op Volgende op
Omnipod ® -systeem
de PDM. Het
voert een reeks veiligheidscontroles uit
en de Pod wordt automatisch voorgevuld.
Beschermlaag pleister
Roze schuifje
Kijkvenster
19141-5J-AW Rev A 12/17
© 2017 Insulet Corporation. Omnipod, Podder en het Omnipod-logo zijn handelsmerken of gedeponeerde handelsmerken van Insulet
Corporation in de Verenigde Staten van Amerika en verschillende andere rechtsgebieden. Alle rechten voorbehouden.
Informatie over het patent in de VS: www.insulet.com/patents.
FreeStyle en gerelateerde merken zijn handelsmerken van Abbott Diabetes Care, Inc. in verschillende rechtsgebieden en worden gebruikt met toestemming.
Omnipod ®
Foto's van echte gebruikers van het
-systeem.
Vulpoort
Naalddop
Schermtoetsen
Infoknop
Knoppen Omhoog/Omlaag
Knop Home / Aan/Uit
Teststrookpoort
3
INSULINEAFGIFTE STARTEN
Volg de instructies op de PDM om de insulineafgifte te starten.
1
Raadpleeg de brochure over Podplaatsing of de gebruikershandleiding
Omnipod ® -systeem
van het
om u te helpen beslissen waar u uw Pod
kunt plaatsen. Was uw handen met water en zeep.
Gebruik een alcoholhoudend doekje om het toepassingsgebied schoon te
maken. Laat grondig luchtdrogen. Niet blazen om het toepassingsgebied
droog te maken.
2
Verwijder de transparante naalddop op de onderkant van de Pod wanneer
de PDM u dat vraagt. Trek stevig naar boven op de buitenste rand.
Verwijder de witte papieren beschermlaag van de kleeftape. Als de Pod
3
nat of vuil is of de beschermlaag van de pleister gevouwen is, drukt u op
Weggooien op de PDM en begint u opnieuw met een nieuwe Pod.
4
Breng de Pod aan op de gekozen locatie na verificatie dat de Pod in
orde is. Gebruik uw vinger om de kleefrand te verzegelen.
Druk op Volgende op de PDM.
5
Druk op Start op de PDM. De naald wordt ingebracht om een canule
onder de huid te plaatsen. U hoort een klik en voelt een kleine prik.
6
Kijk door het kijkvenster van de Pod om de canule te controleren.
Controleer de infusieplaats om te verzekeren dat de canule correct
werd ingebracht.
7
Controleer het oppervlak van de Pod: u ziet nu het roze schuifje in het
venster op het bovenste oppervlak. Druk op Nee op de PDM als de
canule niet correct is ingebracht. Druk op Weggooien om de Pod te
deactiveren en het proces opnieuw te beginnen met een nieuwe Pod.
Druk op Ja op de PDM als de canule correct is ingebracht.
8
Controleer uw BG 1,5 uur nadat u een Pod hebt geactiveerd. De PDM
geeft hiervoor een herinnering weer. U krijgt ook een herinnering om de
infusieplaats te controleren om te verzekeren dat de canule correct is
ingebracht. Druk op OK op de PDM nadat u deze controles hebt voltooid.
Alvorens verder te gaan met het Insulinetoedieningssysteem van
het Omnipod ® -systeem, raadpleegt u de gebruikershandleiding
voor uitgebreide gebruiksinstructies.
INSULIN MANAGEMENT SYSTEM