9 – ROOKANAAL EN VENTILATIE VAN DE KAMERS
9.1 VOORWOORD
Ongevallen veroorzaakt door een slechte werking van de rookkanalen in bewoonde gebouwen komen vaak voor.
Daarom hebben we de volgende paragraaf opgesteld, die de installateur bijstaat tijdens de controle van alle onderdelen
van het toestel die betrokken zijn bij de afvoer van de rook geproduceerd door het verbrandingsproces.
De rookafvoer en de ventilatieopeningen moeten worden voorbereid in overeenstemming met de normen UNI 10683
en EN14785, met respect van de referentiewaarden vermeld in de norm, met name de rookafvoer moet voldoen aan
de brandpreventienormen. De aanduidingen in dit hoofdstuk zijn geen vervanging voor deze normen.
Deze voorschriften moeten nauwkeurig worden opgevolgd: indien dit niet gebeurd kan er ernstige schade
worden berokkend aan het product, de installatie, aan zaken en aan personen die het toestel gebruiken.
9.2 VENTILATIE VAN DE KAMERS
De verluchtingsopeningen en de ventilatie van de kamers moeten voldoen aan de bepalingen van de referentienorm UNI 10683.
OPGELET: de aanwezigheid van afzuigventilatoren of andere kachels in dezelfde kamer waar het product werd
geïnstalleerd, kan leiden tot ernstige problemen met de werking van het product zelf.
OPGELET: sluit nooit de ventilatieopeningen of luchtinlaten van het toestel af.
Er moet voldoende verse lucht toestromen in de kamer waar het toestel is geïnstalleerd, om een voldoende hoeveelheid
verbrandingslucht voor het toestel en ventilatielucht in de kamer te voorzien. De natuurlijke luchtaanvoer gebeurt rechtstreeks via
permanente openingen in de buitenmuren van de kamer of door ventilatiebuizen.
De ventilatielucht moet afkomstig zijn van een externe plaats die ver licht van vervuilingsbronnen. De openingen in de muren moeten
voldaan aan de volgende vereisten:
• een vrije sectie hebben van ten minste 6 cm² voor elke KW geïnstalleerd thermisch vermogen, en een minimumwaarde van 100
cm²;
• het moet onmogelijk zijn dat de ventilatieopeningen aan de binnen- of buitenkant van de muur kunnen geblokkeerd worden;
• beschermd zijn met roosters of dergelijke, maar op zulke wijze dat de vrije sectie niet wordt gereduceerd;
• op een hoogte liggen die bijna gelijk is met het grondniveau en op zulke wijze dat ze de correcte werking van de rookafvoersystemen
niet in gevaar brengen; indien dit niet mogelijk is moet de diameter van de ventilatieopening met 50% worden vergroot.
9.3 ROOKAFVOERSYSTEEM
De rookafvoer moet voldoen aan de bepalingen van de UNI 10683 referentienorm.
De rookafvoer, het rookafvoersysteem, het rookkanaal en de schoorsteen (gedefinieerd als de installatie om de
verbrandingsproducten af te voeren), zijn onderdelen van de installatie en moeten beantwoorden aan de voorschriften
van het Ministerieel Decreet DM 37/08 (ex wet 46/90) en aan de specifieke installatienormen in functie van het type
brandstof. Haarden, kachels en barbecuetoestellen mogen niet worden geïnstalleerd in lokalen waar gastoestellen van
type A of type B staan (raadpleeg voor de classificatie UNI 10642 en UNI 7129). Er mag slechts 1 warmtegenerator
worden aangesloten op de aansluiting tussen het gebruikstoestel en het rookkanaal.
De installateur zal één of meer toegangspunten op het rookkanaal moeten plaatsen om de emissies te kunnen
controleren na installatie van het toestel; deze toegangspunten moeten zo gemaakt zijn dat ze weer gesloten kunnen
worden om het ontsnappen van de rookgassen te voorkomen.
Het toestel is uitgerust met een motor voor rookgasafvoer die werkt met onderdruk en bij zeer lage
rookgastemperaturen. Daarom is het raadzaam om te zorgen voor isolatie en optimale afmetingen van het rookkanaal,
om het mogelijke risico voor condensvorming te vermijden.
Handleiding voor installatie, gebruik en onderhoud
Urban – Urban E
Pag 26